woorden „bij uitsluiting” werden geschrapt, en aan den gewonen wetgever werd
toen opgedragen het voorste len van de regiementen op het beleid der rtgeering in
Nederlandsch-Indie, de regeling van het muntstelsel, de regeling van de wiize van
het beheer over de verantwoordelijkheid van de koloniale geldmiddelen en eindelijk
de regeling van alle andere onderwerpen, de koloniën en de bezittingen zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan. Hierdoor werd het opperbbeesttrueufrf endeds
Konings over Indie beperkt en verkregen de Staten-Generaal invloed op de koloniale
waaonogredleelgyekn h„emdeinn.i steVre rvdaenr kboralocnhitë nd”e aamni nhisette rhioeoelfed vvearna netewno odrédpealirjtkehmeeidn t,e etne rwveiirla ndte-
ovemrpirleicnht ted e jtaoaershtjaknsdcehne dkeor loknoilaolnei ënv.e rslagen uitvoerige inlichtingen 6geven moeten
Wij moeten hierbij op een onjuistheid in de terminologie wijzen. Steeds w ordter
gesproken van kolomén, -doch eigenlijke koloniën bezitten wij niet meer, of alleen
West-Indie zou hier toe ten deele te brengen zijn. In de vorige eeuw was de
Kaap een Nederlandsche kolome. De Indische Archipel echter, waarde Inlandsche
abaenvotallk inbge sztaoaonz,e erd iien edre malleeeernd etrihjdeiedli jiks evne drbe liNjfe dheoruldanend,e rvso srlmecehnt s gueiet ne eNn eodnebreladnudidsecnhde
kolome doch een Nederlandsche bezitting. Al wordt de Indische Archipel in art. 1
der Grondwet al als een deel des Rijks beschouwd, onmiddellijk volgt daarop in art,
2 de restnctie, dat de grondwet er slechts m enkele gevallen op toepasselijk is, wat
reeds. duidehjk doet mtkomen, dat dit gebied als een bezitting beschou4d wordt.
Dit is steeds de verhoudmg geweest tot Indië; dat is nog het'standpunt, waarvan
men de verhoudmg feitelijk beschouwt, al hebben hooger beginselen in de Staatkunde
het begnp „bezitting veel veredeld en er verplichtingen aan verbonden, die de oude
Compagnie met kende. De benammg „koloniën”, algemeen op de „bezittingen” der
Europeesche staten m den vreemde toegepast, klinkt meer euphemistisch, sluit niet
het koude begnp van veroverd land” in zieh en wijst op een nadere aansluiting.
NeHdeetr labnedsstcuhu r Invdanie Nme de1r8la5n4d stcoht sItnadnidë gbeekroumste no. p Hheett Rligegt eneraitnugusr-lrijekg lnemieet nitn voanns
plan, dit règlement te behandelen; voor ons doel is het voldoende de hoofdliinen der
betrekkmg van Nederland tot de bewoners van den Archipel aan te wijzen, de grenzen
van het Nederlandsch ge zag m hoofdtrekken te leeren kennen en de toestand der
bewoners te schetsen. Wie het Staats- en Administratief recht van Nederlandsch-
indie wenscht te kennen, verwijzen wij naar het uitmuntende boek van Prof. de
LNoeudeterrla n„dHscahn dIlneiddimë g, dtaott mdeee sktaeln noips dvita ng ehbieetd Sotnazaet s-g idesn wAasd.ministratief recht van
Ht Ht Ht
De uitbreiding van het Nederlandsch gezag in den Archipel wordt bepaald door
zijn verhoudmg tot de rechten van andere Europeesche mogendheden en tot de rechten
Ndeerd eirnJlaannddsscchh eg evzoargs teaann. . Bovenal de eerste wijzen de geographische grenzen van het
De geographische uitbreiding van het Nederlandsch gezag berust aanvankelijk op
de rechten der Oost-Indische Compagnie, maar is in deze eeuw door verschiffende
tractaten ot door verovenngen uitgebreid en bevestigd. Het regeeringsreglement
geeft geen omschrijving van de uitgebreidheid van het Nederlandsch gebied. Hoewel
enkelen, o.a. de heer v. Goltstein en Mr. de Sturler, die hieromtrent hun meening
uitspraken, dit een onjuist standpunt achten, verdedigt Prof. de Louter het niet
opnemen van een dergelijke omschrijving voor de koloniën in een regeeringsreglement.
Wanneer de koloniën niet uit geheele eilanden bestaan of door andere ondubbel-
zmnige natuurhjke grenzen zijn bepaald, bestaat er doorgaans onzekerheid omtrent
hun juiste uitgestrektheid. Dit is geen nadeel, zoolang het geen aanleiding geeft
aan anderen, om aanspraak te maken op twijfelachtig gebied. Integendeel zal het
dan van omstandigheden afhangen of de koloniale mogendheid haar gebied uitbreidt
of inkrimpt haar gezag handhaaft of prijs geeft. Bestaat of ontstaat daarentegen
aanleiding tot aanspraken van anderen, dan is een wettelijke grensbepaling dubbel
bedenkelijk; gaat zij te ver, dan loopt men gevaar in botsingTe komen met de
rechten van anderen of wel verantwoordelijk te worden gesteld voor gebeurtenissen
die men niet had kunnen voorkomen; zijn de grenzen te eng, dan doet men
noodeloos afstand van wellicht groote belangen in de toekomst. Daarbij vergete men
niet, dat uit een geheele omschrijving bij de wet, d. w. z. staatsrechterlijk, nooit een
internationaal recht kan voortvloeien. Daartoe is, hetzij een tractaat, of bij inbezit-
neming van onbeheerd gebied, een feitelijke bezetting noodig. Zonder het een of het
ander heeft een Staat geen enkelen waarborg voor het ongestoord bezit zijner kolonien.
Aldus Prof. de Louter, wat ons volkomen juist voorkomt. Feitelijk bezit in
verband met de internationale tractaten, bepaalt de grenzen van het grondgebied.
En ten opzichte van de tallooze kleine eilanden o.a. is het nog niet altijd juist aan te
geven of zij Nederlandsch zijn of niet, daar de inbezitneming niet feitelijk geschied
is en zij evenmin door tractaten verbonden zijn.
De Oost-Indische Compagnie vestigde zieh het eerst in de Molukken, welker
specerijen aanvankelijk de meeste belangstelling trokken en de aanzienlijkste voor-
deelen opleverden. De Molukken vormden de „Groote Oost”, zij waren „de parel
aan de kroon”, of meer naar den geest der Compagnie uitgedrukt, zegt van der Lith,
„de groote munt, waar het geld geslagen werd, dat noodig was om de aandeelhouders
hooGgeee np rloacnednvteerno vueirti ntge wkeaes rehne.t” oorspronkelijk doel, maar handel; de omstandigheden
leidden echter tot inbezitneming van landen en vaste vestiging, waartoe zij het
recDhet hNaedd, egrlealnijdke rws ij wzaerideenn .in de Molukken voorgegaan door de Portugeezen. De
eerste vloot na den tocht van Houtman, die door de Nederlanders werd uitgezonden,
bezocht de Molukken, en de Nederlanders werden op onderscheidene eilanden met
open armen ontvangen, wegens den strijd, die er gevoerd werd tegen de Portugeezen.
Hun hulp werd meermalen tegen dezen ingeroepen. Die toestand wees reeds aan,
dat de handel er niet op vreedzame wijze zou kunnen gedreven worden. Steven
van der Haghen was de eerste, die in 1600 in de Molukken de Hitoeezen tegen de
Portugeezen bijstond, en hoewel de belegering van het Portugeesche fort mislukte,
stond de dankbare bevolking der inboorlingen hem toch toe een sterkte op Amboina
te bouwen, het „ fo rt van Verre” geheeten; ook werd aan de Nederlanders het
moDniot pwolaies vhaent bdeegni nk rvuaind nhaegte lohpatnrdeedle nv. erHleeent dw. as de strijd tegen de Portugeezen, die
aanleiding was tot vaste vestiging. Toen in 1604 Steven van der Haghen weer in
Indie kwam, riep Amboina opnieuw zijn hulp in tegen de Portugeezen. Hieraan voldeed
hij en Amboina werd geheel door hem van Portugeezen bevrijd. Met de bevolking
werd een contract gesloten, waarna de hoofden van Hitoe als bondgenooten der
Compagnie den eed van trouw aan de Staten-Generaal aflegden en het monopolie
der specerijen aan dat handelslichaam verzekerden.
Wij gaan de geschiedenis der uitbreiding van het gezag van Nederland niet na,
doch noemen slechts enkele feiten. Van de Molukken breidde zieh het Nederlandsch
gezag langzamerhand westwaarts uit.
Op Java vermeerderde de Compagnie aanvankelijk niet dan schoorvoetend haar
gezag, door de omstandigheden gedwongen. Het wanbestuur der Javaansehe vorsten
noodzaakte als het wäre de Compagnie den rijken buit tot zieh te nemen,
dien zij aanvankelijk niet begeerde. Aanvankelijk was Bantam op Java de plaats,
welke de meeste vloten der Compagnie het eerst aandeden, de geschikte haven voor
een rendez-vous van aankomende en vertrekkende schepen. Hoe günstig gelegen,
door de kwellingen, die de handel er ondervond, werd evenwel voor een centraa)
kantoor het oog weldra gevestigd op Jacatra. In 1610 werd reeds verlof verkregen
van den Pangeran van Jacatra, tegen geldelijke vergoeding er een fort te bouwen,
en weldra werd Jacatra de stapelplaats. Doch de toeneming van dit bezoek te Jacatra
wekte het wantrouwen van den Vorst, totdat verschiffende gebeurtenissen aan
J. Pzn. Coen aanleiding gaven Jacatra te veroveren in 1619, waardoor dit de zetel
van het Nederlandsch gezag werd door de stichting van Batavia.
Op verzoek van den Soesoehoenan mengde zieh de Compagnie in 1675 in de
binnenlandsche aangelegenheden van Mataram, hetwelk in de 18® eeuw geleidelijk
totI nd e 1v5e9r9o vwereirndg dvoano r gdehe egele bJraovead evros erCdoer.nelis en Frederik de Houtman reeds Atjeh