KLEEDING DER AUSTRALIERS. VERSIERINGEN.
als dierlijke, kan hij verwonderlijk langen tijd zonder voedsel blijven; zijn geduld
in het honger lijden, wanneer hij geen voedsel kan bekomen, wordt alleen overtroffen
door zijn gulzigheid, als bij het in overvloed kan krijgen. Deze zonderlinge geschikt-
heid, om zieh met eten vol te proppen en zieh langen tijd van spijs te kunnen
onthouden, wordt bevorderd door den aangeboren luien aard van den Australier en
zijn volkomen gebrek aan zorg voor de toekomst. Het dier, dat hem en zijn gezin
een week lang tot voedsel zou kunnen strekken, wordt in enkele uren verslonden;
zoolang hij niet buitengewoon grooten honger voelt, is hij dobr niets te bewegen, zijn
slaapplaats te verlaten en op de jacht te gaan.
Besluit hij echter’, om te gaan jagen, dan heeft hij een hardnelckigheid als die
van een bulhond: hij geeft de jaeht niet op, voor hij het wild, waarop hij uitging,
mächtig is geworden.
Behalve dierlijk en plantaardig voedsel gebruikt de Australier ook wel een soort
van aarde, met den fijngewreven wortel eener plant vermengd.
$ * ❖
Van het voedsel gaan wij over tot de kleeding. Meestal kan er echter nauwelijks
van kleeding sprake zijn; het lichaam der Australiers blijft doorgaans geheel of
bijna geheel onbedekt. Een kleine schort dragen niet eens altijd de vrouwen en
een velmantel kent men alleen in de zuidelijke, koudere streken en dan enkel als
beschutting tegen het ongunstige weer. Minder tot kleeding dan tot versiering
dienen de gordels uit snoeren, die men in veelvuldige wendingen om het lichaam
wikkelt. De uit hetzelfde materiaal bestaande armbanden, de vederen, waarmede zij
het hoofd tooien, dienen tot hetzelfde doel.
Op de volgehde bladzijde zien wij het juiste beeid van een inboorling van noord-
westelijk Änstralie. Hij is geteekend in profiel, om den eigenaardigen omtrek van
het gelaat te doen uitkomen, • die, zooals men ziet, niets heeft van de Neger-type;
de vooruitstekende neus, de volle baard en het lange, in een knoop op het hoofd
vastgebonden haar zijn zijn voornaamste kenmerken. Aan zijn gordel hangt zijn
voorraad levensmiddelen, die hij gedurende den dag behoeft, namelijk een slang en
een kleine kangoeroe-rat; als hij deze bezit, kent hij geen zorgen, ofschoon hi§§
natuurlijk grooter wild liever heeft.
Om den hals draagt hij een koord. Dit dient, om er een sieraad aan te bevestigen,
dat op zijn borst hangt. Dit versiersel van parelschelpen wordt gedragen in verschallende
vormen en heet in de taal der Australiers „Dibbi-dibbi”. De gewone „dibbi-
dibbi” heeft den vorm van een waaier; de algemeene vorm van de schelp wordt
hier grootendeels bij behouden. Er is echter een soort van „dibbi-dibbi”, waaraan
zeer groote waarde wordt gehecht en die de gedaante heeft eener halve^ maan.
Op de schouders en den rüg van den man ziet men een aantal verheven litteekens.
Zij zijn het gevolg van wonden, waarmede de Australiers gewoon zijn hun lichamen
op te sieren en die zij somtijds in grooten getale op alle lichaamsdeelen aanbrengen.
De litteekens ontstaan door diepe insnijdingen tö maken in de huid en de wonden
op te vullen met klei en andere zelfstandigheden; als deze wonden later genezen zijn,
steken de litteekens boven de huid uit. Deze litteekens vormen verschillende patronen,
welker gedaante deels afhangt van den smaak van den persoon, maar ook gedeeltelijk
de streek te kennen 'geeft, waar de getatoueerde thuisbehoort. De litteekens op
de afbeelding bijv. zijn de kenteekenen van een Noord-Australier; al heeft iemand
uit dit district er bovendien ook nog zoo vele op zijn armen en beenen, toch heeft
hij die op zijn schouders altijd als kenmerken van zijn stam. De litteekens worden
zeer hoog geacht en de vrouwen hebben ze bijna evenzeer als de mannen.
Verder is een algemeen versieringsmiddel het beschilderen van de huid, het liefst
rood, wit en zwart. Het gelaat, de romp en de ledematen worden met deze verf
overdelvt; aan de noordwestkust bestaat dit in een krachtig inwrijven van den buik
met roode klei. De Zuidoost-Australiers beschilderen het lichaam met regelmatige
eirkels, Vierkanten, kruisen, enz. Men heeft bovenal in het rood een heilige kleur
willen zien, omdat men de dooden met die kleur verft, bij feestelijke dansen er zieh
mede- siert en omdat zij bij eenige stammen enkel aan oude mannen geoorloofd is
te gebruiken. "Wit is in het westen en noorden bij eenige stammen de oorlogs-
VERSIERINGEN. KAPSEL.
Ideur, in het zuiden de rouwkleur; zwart is de rouwkleur in het westen en noorden.
Om de schoonheid van hun gelaat te verhoogen, hebben de AustraliSrs bovendien
de gewoonte, om het middelschot van den neus te doorboren en in deze opening een
stuk hout of been te steken; aan het laatste geven zij om de witheid de voorkeur.
Het is bijna niet mogelijk, het buitengewoon dwaze voorkomen te beschrijven van
een Australischen dandy; zijn lichaam is bedekt met litteekens en dwars over zijn
aangezicht steekt een dik stuk been, omtrent 15 centimeter lang, waardoor zijn van
nature reeds breede neus nog breeder wordt en zijn gelaat er uitziet, alsof het door
EEN JAGEE EN ZIJN VOOEEAAD LEVENSMIDDELEN VOOE EEN DAG.
midden was gesneden. De opening, waardoor dit sieraad gestoken wordt, maakt men,
alsD he etm kainnnde ne end rapgaeanr wdeikkwenij lso ugdo risd.els van gevlochten menschenhaar; de inboorling
op de flg. boven heeft er zoo een aan. Somtijds hangt voor aan den gordel een kleine
kwast van het haar van een phalangist of verkeerdelijk zoogenaamden „vliegenden
■eekhoorn”; hij dient echter niet voor kleedingstuk, maar alleen voor sieraad.
De Australier besteedt somtijds nogal zorg aan zijn kapsel. De wijze, waarop dit
geschiedt, verschiff naar de streek, die zij bewonen, en ook naar den tijd, waarop