66 DANJANGS. DEMIET. LOELOEHOER. SAMBANG.
Bij dergehjke plekken wordt veel geofferd en wierook gebrand, waarbij tevens de
voet van den boom, de steen of het daarbij door de vereerders van den danjang
geplaatste ruwe altaartje met boveh wordt ingesmeerd of met bloemen en dergeliike
wordt bestrooid. Niet zelden worden dergelijke plekken, die voor heilig worden
gehouden, door een laag hekje afgesloten of zelfs van een dak voorzien. Uit een en
ander blijkt, dat de Javaan ook zijn danjang vereert naast Allah. Moet hij op reis,
dan zal hij eerst den zegen des danjangs afbidden, door dezen onder het branden
van wierook eerbiedig aan te spreken. Zelfs als hij verliefd is en zijn liefde niet
beantwoord wordt, rieht hij zieh tot den danjang om hulp en een hiertoe dienend
formulier wordt onder het opstijgen der wierookdampen opgezegd.
Aldus wordt de danjang bijna voor elk bijzonder geval in het leven aangeroepen,
en wel telkens door het driemaal voor dat geval voorgeschreven formulier. Het
aantal formulieren is dus zee’r groot, doch de meeste Javanen kennen de oorspron-
kelijke niet meer, doch fabrjeeeren nieuwe. Bij het groot aantal danjangs is het
natuurlyk, dat hun macht niet even groot is en dat er sterke en minder sterke
onder hen gevonden worden. De mächtigste danjang in een kring van 4 k 5 desa’s
heet danjang toewa, d. i. oudste, voornaamste danjang, en naast den danjang der
bepaalde desa wordt ook deze hoog vereerd. Vooral bij het sluiten en den schoonmaak der desa wordt hij niet vergeten. van huweliiken
Nevens den danjang wordt de tjakal-bakal, d. i. de eerste ontginner, de grond-
loepg gdeer ddeesra .d eOsoak vbeirje ehrudw; emlijekn ovfeferortn dmeersnt ehlte,m d.at zyn ziel een wakend oog zal houden
De demiet is een onzichtbare geest, die voor de groote plaatsen en steden beschouwd
wordt te zyp? w&t de danjang is voor de desa, en dien men dan ook groote achting
toedraagt. Verder aanbidt de Javaan de leloehoer, d. i. de geesten der afgestorvenen,
meer bepaaldelijk der voorouders, en de lelemboet, d. i. alle andere geesten, die
onzichtbaar in ,de natuur voorkomen. De sambang wordt als de aanbrenger van
allerlei ziekten en ongemakken beschouwd. Het is een kwade geest, dien de Javaan
zieh voorstelt als steeds ronddwalende en naar slachtoffers zoekend, de verpersoon-
lijkmg van ongezonde winden en dampen. Deze geest wordt zeer gevreesd, waarom
msteemn mheenm. door allerlei offeranden en door bewierooking steeds günstig tracht te
De sambang is als ongeluk-aanbrenger de trouwe gezel van den naga, een den
mensch vijandige draak, waar de Javaan in zijn rijke verbeeldingskracht den vorm
aan geeft van een gedrocht in slangengedaante met armen en beenen. De ridjal of
wemdjal heeft de gedaante van een centaur, d. i. een wezen, dat bij het onderlijf van
een paard het bovenlijf van een mensch heeft, en. derhalve twee armen en vier van
hoeven voorziene beenen. De tjinoenoeq is de kwade geest der bosschen, die in de
gedaante van een reusachtig groot dier daarin ronddoolt en aan het geboomte en
struikgewas veel schade toebrengt, terwijl hij den mensch dikwijls in het zoeken naar
en het vmden van boschprodukten bemoeielijkt. De menteq, wien de gedaante van
een naakt loopend vier- a vijfjarig kind wordt toegeschreven, is een vijand, vooral
Pac*1£>ew äs; de poto is de kwacte geest, aan welken men runderziekten toe-
schrijft; de pati is de engel des doods, dien de Javaan zieh voorstelt als een afgeleefde
gwraijasra ahridj , zdijine zeer teslt eheedesf to pe nu iotn bise, poemrk ta l gwezaatg l eveofte rmt.ede te voeren naar de onderwereld
Wij mögen bij deze geesten niet langer verwijlen; die er meer van wenscht te
weten, sla de Studie van Hien op, die er 91 beschrijft, verder nog 12 aan het Hinduisme
en eemge aan het Mohammedanisme ontleend. Het bovenstaande is voldoende, om
ddaee movoenretnu igziinjng letev envsewsteigge nb,e wdaant dedlet. Javaan tusschen een leer van goden, geesten en
* 4c 4c
,M, a®k6a ssarenm, ekeor mbte shcehta aafndiem yisomlkee na lvleaenn dveono rA irnc heipnekle, lea lso vdeerb lJiajfvsaenleenn , uBito eeegnin teiejdze, nto eenn
het ook bij hen de algemeene godsdienst was. Bij minder ontwikkelde volken vindt
men het nog in den meer natuurlijken toestand en algemeen heerschend.
Zoo kent bijv. de Papoea aan alle voorwerpen een ziel toe en de Batak eveneens.
SPIRITISME. LITTERATUUR. 67
Bij den Papoea is de ziel van de boomen de nevel, van het kokend water de damp,
dieD aetr duei t zoieplsetnij got.f geesten een hchaam verlaten en vri.j. ronddolen, daaraan gel,ooven
vele volken, en men meent bij vele, dat, als de ziel den mensch verlaat, deze ziek
wordt. Dan moet de priester komen, om de ziel terug te roepen. Dit geschiedt bij de
BaItna ksh odoofdozr aiaekm aisn dd eri jsgto dospd iheents th odoefrd Itned ostnroesoiieerns. een spiritisme, een vereering van
zielen der afgestorvenen en van geesten, die onbelichaamd rondwaren, hoewel men
zieh en deze geesten en de zielen der afgestorvenen voorstelt als bij voorkeur verblijf
houdende in rivieren, op boomen, in bosschen enz. De zielen zijn in den regel goed
gezHinode,w edle dgee esgteeens tezono woeolr sgporoedn kaellsij kk wgaealdij.k stonden, heeft zieh toch in den loop der
tijden het begrip gevormd van hoogere geesten, van een eerste onder de gelijken, en
dit begrip ging langzaam over in dat van een hoogsten geest, of van een hoogste
godheid, een opperwezen, dat, boven en buiten de zielen staande, deze onder zijn gezag
heeft. Zijn plaats denkt men zieh, in tegenstelling met die der zielen en der geesten,
welke op aarde rondzwerven, in den hemel, boven de wolken. Men stelt hem echter
in den regel te hoog, dan dat hij zieh met de lotgevallen der aardsche stervelingen
onmiddellijk inlaat, en daarom hebben de menschen meer praktisch belang bij de
geesten en zielen, die de lotgevallen der menschen beheerschen. Een gevolg hiervan
is ook, dat het bewustzijn van een Opperwezen geen gevolgen heeft in de vereering:
de hoogste god wordt noch vereerd, noch aangebeden.
LITTERATÜUR.
GH.. AA.. v. H ie n . De Javaansche geestenwereld. Semarang, 1826. W il k e n . Handleiding voor de vergelijkende volkenkunde van Nederl.-Indie.
Leiden, 1893.