DE VROUWEN VERZAMELEN SCHELPDIEREN.
la Perouse op te zoeken, ontmoetten de reizigers een troep inboorlingen van Van
Diemensland, terwijl de vrouwen bezig waren schelpdieren te verzamelen; de schrijver
geeft ons het volgend verslag van het werk, dat deze arme verrichten. schepsels moesten
„Omstreeks den middag zagen wij hen hun middagmaal bereiden. Tot dusverre
hadden wij slechts een flauw denkbeeid gehad van de moeite, die de vrouwen hadden,
om zieh het voedsel voor hun gezinnen te verschaffen. Zij namen elk een mand en
werden gevolgd door hun dochters, die hetzelfde deden. Toen zij de rotsen beklommen
hadden, die in zee uitstaken, sprongen zij van hier naar beneden, om de schelpdieren
op te zoeken. Nadat zij eenigen tijd onder water geweest waren, begonnen wij zeer
ongerust te worden, want waar zij in zee waren gesprongen, was zeegras van een
gzirjo ontiee tl ewneg6ter ebno vwenij kvornedeesdne nk,o mdaent .zij hierin wellicht verward waren geraakt, zoodat
„Eindelijk kwamen zij echter weder te voorschijn en overtuigden ons, dat zij even
lang onder water konden blijven als onze beste duikers. Toen zij een oogenblik
hadden ademgehaald, doken zij opnieuw. Zij deden dit herhaaldelijk, totdat hun
manden bijna gevuld waren. De meesten waren voorzien van een klein stuk hout
in den vorm van een spatel, waarmede zij de schelpen van de rotsen losmaakten.
„Bij het zien, der groote kreeften, die zij in hun manden hadden, waren wij
bevreesd, dat deze arme vrouwen door de dieren erg verwond waren; wij bespeurden
evenwel, dat zij de voorzorg hadden genomen, ze onmiddellijk te dooden, nadat zij ze
gevangen hadden. De vrouwen verbeten het water alleen, om aan hun echtgenooten
de vruchten van hun arbeid over te geven, en gingen meestal onmiddellijk weder te
water, totdat zij een behoorlijken maaltijd voor hun gezin hadden bijeenverzameld.
Somtijds bleven zij een kleine poos aan wal, met hun gelaat gekeerd naar het vuur,
zwija aaraonp ahlluen zivjdaenng stte gweelirjdk gweebrrdaedne nv;e rawndaremred .vuren brandden dan achter hen, zoodat
„Het scheen, dat zij geen oogenblik wilden verliezen, want terwijl zij zieh warmden,
hielden zij zieh bezig met visch bakken; dit deden zij met de grootste zorg, maar
zij keken volstrekt niet uit naar de kreeften, die zij slechts hier en daar in het vuur
wierpen; toen de laatste klaar waren, verdeelden zij de pooten onder de mannen en
hinderen en hielden het lichaam voor zichzelf; zij aten dit somtijds op, voordat zij
zieh weder te water begaven.”
Nu en dan trekt een troep vrouwen ter visehvangst op een vlot, vervaardigd
van verschallende lagen riet; zij stuwen zieh dan voort met zeer lange stokken. Als
zij bij een bed mosselen gekomen zijn, blijven zij hier bijna den geheelen dag; zij
duiken van het vlot, met hun netten om het middel gebonden, en komen, na
geruimen tijd onder water te zijn gebleven, met een zware vraeht mosselen in hun
netten weer boven water.
Zij koken zelfs op deze broöze vlotten. Zij brengen op het riet een hoop nat zand,
leggen er eenige steenen op en maken op deze hun vuur, alsof zij aan wal waren.
Als zij een genoegzamen voorraad mosselen hebben bijeenvergaderd, gaan zij weer
naar den oever, waar zij waarschijnlijk verscheidene uren moeten besteden, om hun
vangst voor hun echtgenooten te bereiden. De mosselen worden gewoonlijk met de
rietwortels gegeten.
Er is een soort van rivierkreeften, die in de ondiepten der rivieren en meren
wordt aangetroffen. Deze worden ook door vrouwen gevangen; zij voelen er met
hun voeten in de modder naar en houden ze stevig vast, totdat zij ze met de hand
kunnen grijpen. Zoodra zij gevangen zijn, worden hun pooten en vangers stuk
geslagen, om hun het bijten te beletten; zij worden naderhand gebraden, door hen
nog levend op de gloeiende kolen te werpen. Ook padden zijn een geliefkoosd
voedsel der Australiers; zij bakken ze op gras.
De gewone mosselen en andere schelpdieren worden veel door de inboorlingen.
gegeten; zij scheppen ze op met grootere schelpen, evenals dit geschiedt door de
jongens aan onze kusten. Somtijds braden zij deze schelpdieren door ze op de
gloeiende kolen te werpen, maar gewoonlijk eten zij ze rauw, evenals wij de oesters.
De visch wordt gevangen op verschillende manieren. De gewone wijze is een haak
met een snoer; de eerste wordt zeer vernuftig vervaardigd van de schaal eener soort
VISSCHEN. BEREIDING DER VISSCHEN. INSECTENVOEDSEL. 353
van schildpad. Deze haken zijn plat, zeer lomp gemaakt en zonder weerhaken; de
punt is sterk binnenwaarts gebogen, om te beletten, dat de visch van den haak valt.
De algemeene vorm der haken is bijna volkomen dezelfde als die, welke men in
gehDeee lh aPaokly nweosried t toata ni ne eNni eluawng-Ze eeenla nsdte rtkoee laiajnn threefvt.estigd; deze wordt gemaakt door
riet te kauwen, dit in draden te verdeelen en die op de dijen ineen te rollen. Twee
zulke strengen worden dan in elkander gevlochten en de lijn is klaar. Somtijds wordt
het vischsnoer vervaardigd van geschrapte rotan-vezelen.
Een andere wijze van vissohen is die met netten. Hiervoor zijn minstens twee
man noodig. De netten zijn verscheidene meter lang en omtrent IV2 meter breed.
Zij worden uitgezet met stokken, die ongeveer een meter van elkander staan; men
rolt ze op en brengt ze zoo in het water. Een man neemt het eind van het net in
de hand, rolt het af en laat het met behulp van zijn kameraad in het water zakken.
Zoodra de onderrand van het net den grond raakt, gaan de lieden naar wal, terwijl
zij de einden van het net naar zieh toe trekken met al de visch, die er in is.
Sommige vlugge visschen ontsnappen door over den bovenrand van het net heen te
springen, terwijl andere, die gaarne in de modder leven, zieh onder den benedenrand
doorwringen; er blijft echter altijd een genoegzame hoeveelheid visch over, om de
moEeviteen- adlse r dien bvoisocrhlisnngoeenr ente, wbeolordoenne no. ok de netten vervaardigd van gekauwd rie t; het
kauwen van het riet en het vlechten van het touw, waarvan de netten geknoopt
worden, laat men geheel en al aan de vrouwen over.
Een derde wijze van visschen is die met korven of manden, die pp een vernuftige
wijze van rotan gevlochten worden; zij zijn zoo gemaakt, dat de visch er gemakkelijk
in, maar met geen mogelijkheid weer uit kan komen. Somtijds worden de visschen
in ondiep water ook met speren gevangen; de inboorling waadt er in en mist nooit,
den visch met zijn speer te doorboren. Zelfs de hinderen nemen hieraan deel, en
ofschoon zij niets bij zieh hebben dan een stok met een scherpe punt weten zij toch
ook hun visschen mächtig te worden. Met denzelfden stok graven zij ook schelpdieren
uit het slijk en uit hun holen; als zij dit doen kunnen, worden zij veronder-
steld voor zichzelf te kunnen zorgen en bekümmeren de ouders zieh niet verder
ovDere hAunu sotrnadlieerrhso uzdij.n niet keuriger op het toebereiden van visschen dan op dat van
schelp of weekdieren; zij werpen ze eenvoudig op het vuur en keeren ze een paar
malen om met een stok;.als zij door en door warm geworden en aan de huitenzijde
verschroeid zijn, halen zij ze uit het vuur, schrappen het verbrande gedeelte af en
eten ze zonder eenige verdere omstahdigheden op.
Insecten worden ook veel door de inboorlingen als voedsel gebruikt. Zooais men
.wel kan denken, wordt honig hoog door hen geschat en zij ontwikkelen een groote
vindingrijkheid, om zieh dien te verschaffen.
Indien een inboorling bijen over de bloemen ziet rondzweven en den honig wil
mächtig worden, gaat hij naar den waterplas, die het dichtst bij hem is, vult zijn
mond met water en zoekt een plaats uit, waar de oever langzaam afhelt; daar gaat.
hij liggen en wacht geduldig de aankomst eener bij af. Deze insecten hebben groote
behoefte aan water; de bijenjager rekent hierop, om zieh den honig te verschaffen,
dien hij gaarne in zijn bezit krijgt.
Het is zeker, dat het niet lang duurt, of er komt een bij om te drinken; als de
jager hoort, dat zij hem nadert, blijft hij onbewegelijk liggen en haalt nauwelijks-
adem, om het diertje niet te versehrikken. Eindelijk strijkt het nebr en oogen-
blikkelijk blaast de inboorling het water, dat hij in zijn mond heeft, er overheen,
waard'oor het dier voor het oogenblik bedwelmd wordt. Voordat het tot zichzelf
gekomen is, neemt de jager het op en bevestigt er met een weinig gom eenig dons
aan, dat hij van een der boomen geplukt heeft.
Zoodra het insect wordt losgelaten, vliegt het naar zijn nest; het witte dons doet
dan een dubbelen dienst: het dier valt er meer door in het 00g en de snelheid zijner
vlucht wordt er door verminderd. De jager volgl het nu in vliegende vaart; hip
loöpt en springt het met verwönderlijke vlugheid achterna, terwijl hij zijn oogen.
steeds op de bij gevestigd houdt en zieh aan geen hinderpalen stoort.