visschen zijn zoo bang voor de franje van bladeren, dat zij in het midden biieen bliiven
Het voornaamste gebruik van het net is echter bij de schildpad-vangst, die biinä
een kunst kan worden genoemd. De schildpad-visschers voorzien zieh van netten
j j 16 me^er bree<i en een- tot tweehonderd meter lang schildpadden aan wal hun voedsel zoeken, zetten de visschers het nzeitj nl.ä ngTse rdwei ikl udset
uit; wanneer derhalve de schildpad naar zee terugkeert, wordt zij opgevangen door
het net, dat groote mazen heeft, waarin de pooten van het dier verwarren.
Zoodra de visschers bespeuren, dat een schildpad in het net zit, trachten zii haar
aan boord te krijgen, een taak, die zeer moeielijk en niet altijd zonder, gevaar is, daar
het dier m zijn eigen element is en de mannen verplicht zijn, te duiken en hetgeen
pzioj odteone nv amsto ettee ng roijnpdeenr ewn atterer ktte dvieenrr imchette nk.r acDhet bneasatre bdeuniekdeern p, owogett ednadne ,e dena td heer t vdoioerr- -
uit mstinktmatige begeerte, om zieh los te maken, zal trachten omhoog te gaan. De
duiker kan natuurlijk den
hpoooutd eslne;c hztso okdörrat enh itji jde cvhätset-r
boven komt, om adem te
halen, neemt een ander zijn
plaats in. Indien het een
zoonodaelus gednikdwe erfs chheiltd pgaedv al iiss,r
grjjpt een der duikers haar
dwars over den kop en steekt.
zijn duim en vinger in de
oogholten van het dier, om
hdoeet n.te beletten, kwaad te
Zieh Zoo gevangen voe-
lende, rijst de schildpad naar
de oppervlakte van het water,
waar zij door de andere visschers,
die in de kano zijn,
wordt aangegrepen, aan boord
de "waaieb YAii den redenaab mge hwaaelldk ee np oOspi tdiee nz irj üvgo lgkeolmegedn,
buÄn wbIP da“ tri°mf °P hU“ srf'e’l-^Xetten'en^^nl^h^
n n gn ?r’ HvissTche n* 1de S.m1-0b“o* oarlamntgaeln ligeedweno,o ndlaijtk biinj dterozee pweinj,z ed viea nd voiosrs cdheenn
oonpnpeerrhhooooffdd 1en 9vis sÜche n« ezii?j.o mvoeno-r dSioemnst ijrdesk ezniijnn gz; ija ld ed eb esdciheinlddpeand dveann, edeine
een of a anad e8re vgaenscgheenn kw, oarldse nzi,j ebeenh ogooreend e hveamng stto eh,e bmbeana rg edhea dv.i gsInchdeiersn kdriej gveins saclhteijrds
vrije lieden zijn, verhören zij zichzelf, hun netten en kano’s aariem and d?e den
a7asn T Juo fP n£J h T me, ts..va’ nwgeaiha? k'roiojgr eHn zivj emrpelitcsh; t tezlikjne,n s1 0e ctohctehrt,e na lst ez idj oeeenn. Wschainldnpeaedr aan wal brengen, krijgen zij van hem, die hen gehuurd heeft een beloonina--
bovendien ,s de hunrder verplicht, hun, als de gdieele vangst is afeeloopen S
een fraai geschenk te geven. Somtijds worden verscheidene schildpadden op den
dag gevangen; het geheele bedrijf is evenwel zeer wisselvallig, daar het meermalen
gevangen te h ^ e T ^ ^ ^ugkeeren, zo n d t een e ^ S p a d
aaaarr1d?. Het grootste gevaar zijn de ha°aPie ns,c hd|lide Pmadedne nm v egrrgoeozteel dm geanaigt,t ez iojnn vdaenze v keulesrtleeni
z7ien“, dat eenr deleen eVscThmildepald, 1 0mU dfhe t vnanet hvuesrwcharedn isa,l sd oveann zsicj heilrd peaednd eana;i vaalls zoipj deenr hearl vies
evenveel waarschijnlijkheid, dat een haai een arm of een been van een duiker
afscheurt, als dat hij het dier grijpt. Een andere bron van gevaren is gelegen in den
bouw der koraalriffen, waaruit de kusten dezer eilanden voornamelijk bestaan. Zij
aijn vol holten en spleten; het gebeurt dan ook meermalen, dat een duiker er in
Verward raakt en zieh niet bijtijds kan losmaken, om zijn leven te redden.
Als de kano’s van de schildpadvangst terugkeeren, komen de vrouwen naar de kust,
•om de visschers te ontmoeten. Indien de tocht gelukkig is geweest, keeren de laatsten
met zang en triomfkreten terug, alsof zij de lijken van verslagen vijanden mede-
brachten, bij welke gelegenheden afschuwelijke vreugdefeesten plaats hebben. Is de
vangst niet voordeelig geweest, dan komen zij aan in stifte.
In het eerste geval worden de visschers door de vrouwen met zang en dans ver-
welkomd, dikwerf met veel luidruchtigheid in de uitingen hunner vreugde.
De kano’s der Fidjianen worden uitvoerig versierd, vooral de twee einden; deze worden
met verschillende figuren gesneden en dikwijls ingelegd met witte schelpen van het
geslacht ovulum (zoogenaamde eier-schelpen). Deze vorm van kano’s heeft langzamer-
hand de meer lompe vormen, die eertijds op Tonga en de naburige eilanden in gebruik
waren, vervangen. De bewoners van Tonga deden dikwijls reizen naar Fidji, omdat
zij betere en stoutere zeelieden waren, ofschoon hun kano’s veel minder goed w aren;
daar het hun trof, dat de vaartuigen der Fidjianen de hunne zooveel overtroffen,
begonnen zij hun eigene kano’s langzamerhand naar het model van die der Fidjianen
te bouwen. Uitstekende timmerlieden zijnde, zijn zij zelfs begonnen, in Fidji zelf
vaartuigen te bouwen; zij hebben hier de inlandsche bouwmeesters veel nadeel berok-
kend, daar zij beter, schielijker en goedkooper werkten.
In weerwil van de voortreffelijkheid hunner kano’s en hun bekwaamheid in het
besturen hunner vaartuigen zijn de Fidjianen toch geen stoute zeelieden; volgens
Williams „heeft nog geen enkele zieh met zijn kano tot buiten de grenzen hunner
eigene eilandengroep gewaagd.” Hij kende een man, Tea-levu (de groote vogel)
genaamd ; deze verbeeldde zieh, dat hij in het westen voordeelig handel zou kunnen
drijven. Hij laadde derhalve zijn kano vol aardewerk en „masi” en vertrok. Na
twee of drie dagen werd hij echter bang en keerde zoo spoedig terug als bij maar
kon; hij was een blijvende waarschuwing geworden voor roekelooze en waaghalzige
reizigers. En toch zijn de Fidjianen in wateren, die zij kennen, uitstekende zeelieden.
Zelfs de vrouwen schijnen even onverschrokken en handig te zijn als de m annen;
zij helpen bij het besturen, het behandelen van het zeil en zelfs bij het vermoeiende
werk van het roeien en voortboomen.
Doordat zij zulke uitstekende scheepmakers zijn, drijven de Fidjianen een levendigen
handel met de bewoners van andere eilanden; zij voorzien dezen niet slechts van
kano’s, maar van masten, zeilen, touwwerk en andere scheepsbenoodigdheden, waarvoor
zij walvischtanden, schelpen, wapenen en andere zaken van waarde in ruil krijgen.
De oorspronkelijke wapenen der Fidjianen zijn de knods, de bijl — die eigenlijk
weinig meer is dan een wijziging der knods — de boog, de slinger en de speer.
Bij de meeste dezer wapenen openbaart zieh de verbeeldingrijke kunstenaars-natuur
•der vervaardigers. De slinger is wellicht het eenige wapen, waaraan volstrekt geen
versiering is aangebracht. Evenals hetzelfde wapen bij de Nieuw-Caledoniers, worden
er vrij zware en zeer harde steenen mede geworpen; het is dan ook in geoefende
handen, zelfs tegenover vuurwapenen, in het geheel niet onbeduidend. Meermalen
heeft een steen, door een Fidjiaan geworpen, een geweer onbruikbaar gemaakt; de
steen kwam tegen den loop en boog en deukte dien, alsof er een kogel tegen was
gekHoemt evno. ornaamste wapen van den Fidjiaan is de knods en hieraan besteedt hij al
zijn kunstvaardigheid; hij overdekt haar bijna geheel met het uitvoerigste en fijnste
snijwerk. Sommige knodsen zijn recht als dikke knuppels, andere gebogen. Sommige
zijn min of meer afgeplat, terwijl er andere zijn, zoo plat en breed, dat het op het
eerste gezicht dikwerf moeielijk is te zeggen, of het knodsen zijn dan wel roeispanen.
Sommige zijn zoo groot, dat zij al de kraebt van een gespierd. man vereischen, om
ze behoorlijk te behandelen, terwijl andere zoo kort zijn, dat men ze tusschen den
gordel steekt en als werptuig gebruikt, op volkomen dezelfde wijze als de körte
4,knods-kerry’s” van Zuid-Afrika. Dikwerf draagt een Fidjiaan twee of meer dezer
knodsen in zijn gordel.