H O O F D S T U K VI I .
HET NEDERLANDSCH GOUVERNEMENT TEN OPZICHTE VAN
GODSDIENST, ONDERWIJS EN VOLKSGEZONDHEID.
I. HET GOUVERNEMENT EN DE GODSDIENST. D e CHRISTELIJKE GODSDIENST.
Welk standpunt dient de Nederlandsche regeering tegenover den Islam in te nemen?
Ziedaar een vraag, die van groote beteekenis is voor de praktische Staatkunde en
welke in verschillenden zin beantwoord wordt, naar het standpunt, waarop men zieh stelt.
Dat de bewoners van Indie Mohammedanen zijn en dat de leer van Mohammed
niet alleen een schijn is, hebben wij aangewezen. Men heeft dus in de staatkunde
rekening te houden met Mohammedanen, met de omstandigheid, dat Mohammedanen
geregeerd worden door Christenen, die hier aanvankelijk geenszins gekomen zijn
met bekeerings-doeleinden, doch öm handel te drijven. Thans zijn die Christenen
staatkundig de regeerders. Daarom moet de regeering rekening houden met de
bestaande toestanden, moet zij weten, hoe ver in de verschillende deelen van den
Archipel de Islam is do'orgedrongen, en in hoever er andere elementen leven bij het
volk. Niet overal is de Islam dezelfde; deze: godsdienstvorm is geent op verschillende
nationale elementen en heeft daardoor -ook eigenaardige locale leven geroepen. toestanden in het
Aldus is wijze voorzichtigheid noodzakelijk voor de regeering, voorzichtigheid, die
niet ängstig is, niet alles onder een regiement stelt of officieel behandelt, maar die
werenlskteig e lnemageanatte, n wdaitt veorl kslleeevfet n ebne hweeerrskcth,e nw. oelt en broeit in den boezem des volks,
enD lee vveonldk sviner teegeenn wanodoerdreig isnfgee rin, dNiee dveorolarn dIn, doiep gwegertoteenid goenedfet,r azinj ddearea roomms tvaonodrizgihcehdtiegn.
De leus „het Kruis tegenover de Halve Maan” möge schoon klinken als een stembus-
leuze, als praktisch regeeringsbeginsel kan zij niet gelden, of het zou tot groote
verliezen aanleiding geven. Maar wel sla men de Halve Maan met nauwlettenden
blik gade, om, als de leuze gepredikt wordt „de Halve Maan tegen het Christendom”
en als onder den dekmantel des geloofs de bevolking ten strijd wordt opgeroepen,
de eerste beginselen van dien strijd niet te miskennen, niet achteloos voorbij te gaan,
maar te beschouwen als een vonk, die vlam kan worden, die gedoofd moet worden
in den aanvang. Het beste middel tegen den invloed van het pan-islamisme zal
eziijgne ndliej kgeene svtoellkijsk,e evne rdhee fhfianngd hvaavni ndge nv aInn leaennd esrt, redneg vreercbhettvearianrgd igv abne sdteunu r.toestand des
* * *
Op welk standpunt stelde zieh het Nederlandsch gouvernement ten opzichte van
den godsdienst in Nederlandsch-Indie? Deze vraag zullen wij thans beantwoorden.
In tegenstelling met de Portugeezen, die steeds als pioniers voor de verbreiding
der Katholieke kerk optraden bij hun kolonisatie en inbezitneming van vreemde landen,
waren de Nederlanders handelaren, die ten opzichte van den godsdienst der inboorlingen
verdraagzaamheid huldigden. Zelfs trachtten de Nederlanders aanvankelijk door de
belofte van eerbiediging der bestaande godsdienstige vormen de hulp te erlangen
tmegeet ni nlhaunnd erms.eer fanatieke tegenstanders, zooals reeds blijkt uit de eerste verdragen
GODSDIENST EN REGEERING IN INDIE. HET CHRISTENDOM. 69
Die verdraagzaamheid werd echter niet gehandhaafd en zelfs in den tijd der
Compagnie werd de Hervormde kerk als staatskerk beschouwd en de verbreiding
van het Christendom volgens de leer van die kerk als plicht aangemerkt. De
handelsbelangen evenwel hielden den bekeeringsijver in toom. Toch werd aan
Mohammedanen en Chineezen de vrije uitoefening van hun godsdienst slechts gegund
buiten Batavia, en werd zij zelfs körten tijd geheel verboden (1650—55.) Roomsch-
Katholieke geestelijken werden niet toegelaten en volgens de herhaalde aanschrijvingen
van Bewindhebbers der Compagnie moest de Katholieke eeredienst geheel worden
belet. Zelfs moeten er voorbeelden zijn, dat afvallige Christenen te Amboina
veHrberta nrde gweeerrdinegns.-reglement van 1818 huldigde voor het eerst het beginsel van
godsdienstvrijheid, door de uitoefening van alle godsdiensten, mits niet gevaarlijk
voor de openbare orde, onder de bescherming der regeering te stellen. Dit beginsel
bleef later gehandhaafd, en het tegenwoordig regeerings-reglement bepaalt, in
nadere aansluiting bij de grondwet, dat ieder zijn godsdienstige meeningen met
volkomen vrijheid belijdt, onder voorbehoud van de bescherming der maatschappij
en harer leden tegen de overtreding der strafwet.
Het verspreiden van het Christendom wordt volgens het bestaande regeerings-
reglement niet als de taak der regeering beschouwd. Wel werd er herhaaldelijk in
de Tweede Karner op aangedrongen, dat de regeering tot de bevordering der zending
zou medewerken, maar de vrees, dat de Mohammedaansche bevolking hierdoor tot
onrust zou geprikkeld worden, bracht de regeering er toe, den zendelingsarbeid aan
regeeringstoezicht te onderwerpen. Hierom is bepaald, dat Christenleeraars, priesters
en zendelingen, onverschillig tot welken landaard zij behooren, moeten voorzien
zijn van een bijzondere toelating der Regeering, om hun dienstwerk in eenig bepaald
gedeelte van Nederlandsch-Indie te verrichten.
Het mag niet ontkend worden, dat die bepaling een beperking geeft aan het
optreden der Christelijke zendelingen in Nederlandsch-Indie. Ten opzichte van de
niet-Christelijke godsdiensten heeft het regeeringsreglement een geheel andere richting
gevolgd, en is het regel, dat de Staat er zieh niet mede bemoeit. De priesters der
inlanders, die het Christendom niet belijden, zijn geplaatst onder het oppertoezieht
der vorsten, regenten en hoof den, zoover betreft den godsdienst, dien elk hunner
belijdt. „Voorwaar, men zou eerder wanen, dat de voorschriften omtrent Christenen
en niet-Christenen door een Doadlottig toeval verwisseld w'aren of door een Muzel-
mansche regeering waren uitgevaardigd,” zegt prof. De Louter.
In de laatste jaren is er eenige verandering gekomen in de houding der regeering
tegenover de zending; in 1889 is nl. bepaald, dat voor ieder persoon, die door
zendingsvereenigingen of genootschappen ter voorziening in de godsdienstige behoeften
van mingegoede leden der Christelijke gemeenten ter beschikking der regeering
wordt gesteld, een som van f 800 wordt verleend, benevens vrije overtocht en een
maandelijksche toelage. Zij worden echter niet als ambtenaren beschouwd.
* * *
Het aantal Christenen in Nederlandsch-Indie is nog klein. Volgens het Koloniaal
Verslag werden in Nederlandsch-Indie in 1897 gevonden: -43,000 Protestantsche
Europeanen, militairen niet medegerekend, waarvan 34,800 op Java en Madoera.
Het aantal inlandsche Protestantsche Christenen bedroeg op Java en Madoera 2280
en in geheel den Nederlandschen Archipel 231,250. Het grootste aantal inlandsche
Christenen (Protestanten) vindt men in Minehasa, waar in 1897 bestonden 237
gemeenten, waarbij 78 inlandsche godsdienstleeraars arbeidden onder 146,970 Protestantsche
Christenen. Het aantal Roomsch-Katholieken bedroeg onder de inlanders
in Indie totaal 48,400.
In Nederlandsch-Indie worden officieel slechts twee Christelijke kerkgenootschappen
erkend: het Protestantsche en het Katholieke. Het eerste omvat de voor 1855
bestaande afzonderlijke Hervormde en Luthersehe kerkgenootschappen, met uitzon-
dering van de Britsch-Protestantsche gemeente te Batavia. De leeraren worden door
den Koning (Koningin) benoemd en hun standplaatsen worden hun door den
Gouverneur-Generaal aangewezen. Hun aantal is bij Besluit van 1886 op 39 vast-
A.USTRALIE, 5