SCHILDPADDEN ALS VOEDSEL. SLANGEN.
gevolge van de buitengewone uitzetting van hun magen, en tooh begint het feestvieren
opnieuw, zoodra de pijn een weinig bedaard is. Meestal gaan zij rondom de sehildpad
zitten, koken het vleesch op een ruwe wijze en verslinden het op de plaats zelf. In
Torresstraat zorgen zij echter meer voor de toekomst en drogen zij het vleesch, om
op reis van voedsel voorzien te zijn. Zij snijden het vleesch in dünne sneden, koken
deze en drogen ze dan in de zon.
De schalen der schildpadden hebben voor de inboorlingen een dubbele waarde; zij
houden er een klein gedeelte van voor zichzelf, om er vischhaken en dergelijke voor-
werpen van te maken, en verkoopen de overige aan de scheepskapiteins en handelaars,
die ze naar Europa hrengen, waar men er het hekende „sehildpad” van maakt.
Moewel het eten van stangen voor ons zoö terugstootend is, dat vele personen zelfs
geen paling kunnen eten, omdat dit dier zooveel op een slang gelijkt, denkt de
Australier er echter anders over; hij heschouwt een slang als een der grootste lek-
kemijen, die de aarde kan voortbrengen. Er bestaat dan ook geen enkele reden,
waarom wij slangen als voedsel zouden uitsluiten, terwijl wij vele schildpad-soorten,
H ET BRADEN EEN ER SLANG.
onverscbillig of zij van dierlijk dan wel van plantaardig voedsel leven, toch gaame
nuttigen. De Australier weet, dat een slang, die er goed uitziet, een groote hoeveelheid
vet bevat en een keurigen smaak heeft; hij is dus altijd in zijn schik, als hij er een
kaDn em wäcijhztei,g wwaoarrdoepn . zij worden toebereid, is volkomen gelijk aan die, welke bij het
klaarmaken van visch wordt gevolgd; alleen besteedt men er meer zorg aan, omdat
de spijs zooveel fijner is. Als het vuur ontstoken is, gaat de inboorling er op zijn
hurken voor zitten en wacht, totdat het weinig meer vlamt of rookt; hij rolt de
slang dan zorgvuldig op de gl'oeiende kolen op en keert haar telkens om en om,
totdat haar geheele huid zoo gebrand en verschroeid is, dat men haar van het dier
kan afwrijven. Nu laat hij de slang liggen, totdat zij, naar zijn begrippen, gaar is ;
dan eet hij haar zoo langzaam en met beleid op, als voor zulk een lekkernij betaamt;
hij houdt de beste stukken zelf en geeft, als hij in een goede bui is, het overige
aan zijn vrouwen.
De slangenjacht geschiedt op een vrij zonderlinge wijze. Een slang opeens te doo-
HET ETEN VAN. SLANGEN. KANGOEROE’S.
den, ihdien men haar niet dadelijk wil gebruiken, zou zeer dwaas zijn, daar zij den
volgenden dag tot voedsel volstrekt niet meer zou deugen. Een handig jager tracht
haar daarom altijd levend te vangen en dit doet hij op een zeer vernuftige wijze.
Indien hij een vergiftige slang ontmoet, snijdt hij haar den terugtocht af; hij maakt
haar dan met de eene hand kwaad met zijn speer of met een gevorkten stok, terwijl
hij in de andere hand het smalle, houten schild houdt. Door herhaalde slagen dwingt
hij het dier, hem aan te vallen; dezen aanval vangt hij zeer handig op zijn schild op
en werpt de slang terug. Deze herhaalt, den aanval keer op keer en wordt even
dikwijls. teleurgesteld; eindelijk geeft zij den strijd op en blijft geheel en al overwon-
nen op den grond liggen. De jager steekt dan den gevorkten stok over haar hals en
houdt dien stevig vast, terwijl hij er een net overheen werpt en dit stevig aan zijn
speer bevestigt. Hij neemt haar dan mede en bewaart haar voor zijn maaltijd op
deSn ovmotligjdesn dweno rddatg . de mantel van opossumhuiden tot hetzelfde doel gebez.igd.; h.ierin
möEgre ni s dee ensl asnlagnegn, ddaine sboimjtetnij.d s' een lengte heeft van 3 ä -4 meter en een uitstekend
wildbraad is voor den inboorling van Australie; door haar grootte verkrijgt hij een
genoegzame hoeveelheid vleesch, zoowel als het vet, waarin hij zieh zoozeer verheugt.
Deze slang bewoont meestal holen aan den voet van den zonderlingen „grasboom”.
Deze slangen zijn zoo menigvuldig, dat men in sommige; streken bijna geen enkelen
„gAralslbe osotmam” mveinnd, t,d ize olnädnegrs edre teovoesntks ueset nw solnaenng, beinj avaono ratel . dtrieef fveann. het meer noordelijk
gedeelte des- lands, zijn gewoon, op de vangst van den „dugong” uit te gaan. Dit
dier houdt veel van een groen zee-wier zonder takken en begeeft zieh op het land,
om zieh hieraan te goed te doen. De inboorlingen liggen op de loer en zoodra een
„dEuglkoen g”k agneoz ieisn bweomrdant,d vomlgeetn rzoiej iehresm e nm eete ne enh arkpaoneon. ier, die gewapend is met een
werktuig,: veel gelijkende op dat, waarvan de schildpad-jagers gebruik maken, behalve
dat men er geen boei bij noodig heeft. Het bestaat uit een schacht, die 3 a 4 meter
lang en aan het eene einde zeer zwaar, maar aan het andere licht is. In het zware
einde is een gat gemaakt en hierin wordt zeer los een soort van beenen speerpunt
gestoken, die ongeveer 10 centimeter lang en vol weerhaken is. Hieraan is een stevig
en lang touw vastgemaakt, welks andere einde aan de kano bevestigd is.
Zoodra het dier zoo dichtbij is, dat het met, den harpoen getroffen kan worden,
springt de harpoenier . uit de kano in het water en tracht het tegelijk met zijn wapen
te treffen; hij voegt dus bij den stoot van zijn harpoen het gewicht van zijn lichaam,
Nadat hij de schacht heeft losgemaakt, keert hij naar de boot terug, terwijl het touw
er aan. bevestigd blijft. Het gewonde dier duikt en trächt in open zee te komen.
Het is vreemd, dat de „dugong”, ofschoon een dier, dat een aanmerkelijke grootte
bereikt — dikwei’f is het meer dan 2 meter lang en heeft het een omvang, aan zijn
lengte geevenredigd ■—■ zelden voor den tweeden keer getroffen behoeft te worden;
hij verschijnt aan de oppervlakte van het water en sterft na eenige minuten aan een
wond, hem toegebracht door een schijnbaar zoo onbeteekenend wapen als een stuk
beeAnl,s hheitjw edloko de einsi,g ew coerdntt imhiejt enr adarie pw ainl gzeijsnle elipcth aeanm t ewgeonrd td egne sotoekveenr . op gerold naar
een vlakke en gelijke plaats, waar de toebereidselen worden gemaakt, om hem
dadVealinj ka ltlee bAruasdteranl iescnh eo pd iteer eente nS.taat de kangoeroe het hoogst aangeschreven, zoowel
om de uitstekende hoedanigheid van haar vleesch, alsom de hoeveelheid, die men van
een enkele kangoeroe verkrijgt. Het is bijna niet noodig er aan te herinneren, dat
de Australier, evenals andere natuurvolken, bij zijn voedsel meer let op de hoeveelheid
dan wel op de hoedanigheid. Een volwassen „boomah” kangoeroe is, als zij in
haar gewone verdedigende houding, overeind Staat, nagenoeg 2 meter hoog en heeft
een aanmerkelijke zwaarte. Als een Australier dan ook een kangoeroe doodt, is hij
zoo vraatzuchtig, dat. hij hierin waarschijnljjk nergens in de wereld zijn weerga vindt
en stellig niemand, die hem overtreft. Geef een Australier een kangoeroe en hij zal
eten, totdat hij er bijna aan gestikt is, en hiermede zal hij voortgaan, tot hij het
geheele dier verslonden heeft. Evenals andere wilde schepselen, zoowel menschejijke
AUSTRALIE. 2 3