H O O F D S T U K VI,
DE GEESTELIJKE ONTWIKKELING IN DEN ARCHIPEL.
D e Mo h am m ed a a n sch e g o d s d ie n s t e n h e t P a n - I s l a m ism e .
Wij hebben in de algemeene inleiding reeds met enkele woorden iets omtrent den
invloed van vreemden op de godsdiensten van den Archipel medegedeeld. Aanvankelijk
heerschte er het Heidendom, dat op onderscheidene eilanden onder den invloed der
Hindu’s kwam, waardoor de Indische godsdienst-beginselen hier wortel vatten, die
echter, uitgezonderd op Bali, verdrongen werden door den Islam. Bij andere volken
bleef het Heidendom nog voortbestaan. Na den Islam werd het Christendom
gepredikt en in enkele gedeelten won het eenig veld.. Dit is in enkele trekken de
godsdienst-geschiedenis in den Archipel. En deze geschiedenis wijst ook aan, waar
de elementen gezöcht moeten worden tot de ontwikkeliDg van den godsdienst.
Tegenwoordig kan men bij de volken van den Archipel aldus onderscheiden: den
Islam, het Heidendom, het Hinduisme (Bali) en het Christendom. Bij de vreemde
oosterlingen, als de Chineezen o.a., vindt men nog andere godsdiensten, welke wij
bij, de betreffende volken beschreven hebben.
Van den grootsten invloed in den Archipel is de Mohammedaansche godsdienst,
welke, op een enkele uitzondering na, door alle zoogenaamd beschaafde stammen der
inlanders, d. .ii':± “Vs van de geheele bevolkingof ongeveer 25 millioen zielen, beleden
wordt. Het eigenaardig karakter van dien godsdienst en zjjn verbinding met de
Staatkunde geven er een bijzondere beteekenis aan.
Bij de godsdienstleer van Mohammed behoeven wij hier niet stil te staan; wij
beschreven die reeds vroeger (deel II, pag. 32). Wij hebben op deze plaats enkel
te beschrijven, wat die godsdienst is vopr .de bewoners van den Archipel, en aan
te toonen, wat er nog van Heidendom en Hinduisme over is. •
De Mohammedaansche inlandsche bevolking van den Archipel behoort tot de sekte
der Sunnieten (zie deel II, pag. 40). Op juridisch gebied behooren de Muzelmannen
van den Archipel tot de school van den imäm Sjafii, hetgeen er op wijst, dat de
Islam hier uit Arabie of zuidelijk Dekan afkomstig is. Op theologisch gebied is de
overheerschende richting in den Archipel die van het gematigd Soeflsme of mysticisme,
waarvan Ghazzali (overl. 1111) de grondlegger is.. Deze richting heeft ten doel, om
het gevoelsleven althans een bescheiden plaats te geven in den Islam, naast de
dorre leerstellingen der dogmatiek en het formalisme van den eeredienst. Overal,
waar het theologisch onderwijs verder gaat in den Archipel dan elementaire kennis,
zijn de werken van Ghazzali algemeen gebruikelijke leerboelcen;inlandsche talen zijn die overgezet. - in verschillende
Welken invloed de leer van Mohammed heeft geliad op de bevolking van Neder-
landsch-Indie, valt niet met een paar woorden uiteen te zetten en wordt verschillend
beoordeeld. Gaat men uit van het beginsel, dat enkel het Christendom de ware
godsdienst is, dan is men onbillijk ten opzichte der leer van Mohammed. Wij moeten
hooekt Chhierirsitne ndwoeml . de leer van de praktijk onderscheiden, zoowel bij den Islam als bij
. De staatkundige invloed. van den Islam is ongetwijfeld groot, en dat die voor het
Nederlandsche gouvernement niet altijd voordeelig is, zagen wij.
Anders is het met den zedelijken invloed van den Islam gesteld. Dat de Islam vele
ingewortelde ondeugden der inboorlingen, als speelzucht, opiumgebruik, woeker,
hardheid tegenover . schuldenaren en willekeur tegenover ondergeschikten bestrijdt
en wel met meer kracht dan het Christendom, mag niet uit het oog verloren
woDrdee ne.conomische invloed van den Islam is geen andere dan die van het Moham-
medaansch»-Vermögensrecht, zoover dit is aangenomen ; echter heeft in Nederlandsch-
Indie nooit het: brengen van goederen in de doode hand een omvang verkregen als
in Haentd egreel oMof oahaanm mheeidliagaenns, chheo elwanedl eono.rspronkelijk vreemd aan den Islam (zie deel II,
pag. 33) is toch in het Mohammedanisme ingeslopen, zeiden wij vroeger, en ook
Nederlandsch-Indié bleef hiervan niet verschoond. Zoo heeft men overal in den
Islam beschermheiligen, niet slechts van individúen, maar ook van bepaalde plaatsen
of beroepen. Verschillende personen worden ook in Nederlandsch-lndie als heilig
vereerd ; wij noemen hiervan de vrouwen en metgezellen van Mohammed, zijn dochter
Fatimah, zijn kleinzoons Hasan en Hosain, den Imam Sjafii, sommige stichters van
geestelijke broederschappen, speciaal Abd al-Quadir al-Djilani, Mohammed as-Samman
en Ahmad ar-Rifä’i. Ook bestaat in den Archipel een Sterke neiging, om behalve
reliquieén van heiligen nog andere voorwerpen als heilig te vereeren en daaraan
bovennatuurlijke kracht toe te kennen, daaräan geloften te doen. Zeker is dit een
uiting van het oude Heidendom.
* * *
Is het den Javaan ernst met de eerste leer der geloovigen: „er is geen God
dan Allah en Mohammed is Allah’s profeet?” vraagt Snouek Hurgronje. Is de Islam
ook een kleed vol gaten, waardoor telkens de half gehinduiseerde Polynesier heen
gluurt, zooals sommigen beweren? Men betwijfelt, ja, ontkent den Mohammedaanschen
zin der Javanen. Wel liggen de woorden ter eere van Allah den Javaan in den mond
bestorven, zeggen velen, maar de zin is hem vreemd. Hij gelooft meer aan het be-
staan van bovenmenschelijke wezens, van produkten, déels van de verbeelding der
Polynesiers zelf, deels van die der Hindu’s; zijn slamatans of offermaaltijden draagt
hij öp aan de geesten der voorvaderen, beschermgeesten der desa’s en rijstvelden;
hij bezoekt de kramats, de heilige graven der wali’s, waarvan sommige blijkbaar
oorspronkelijk Heidensche waren; hij offert wierook bij heilige boomen en in zijn
godsdienstige formulieren wemelt het van geesten. Zoo wordt dikwijls geredeneerd,
op den schijn afgaande. Doch de heer Snouck Hurgronje toont aan, dat, hoewel ge-
noemde verschijnselen afwijkingen van de offlcieele geloofsleer zijn, toch de afstand
tusschen de Mohammedaansche leer der boeken en het geloof des volks in Oost-Indie
niet veel grooter is, noch van anderen aard dan men ook elders, zelfs bij het Christengdeolmoo,
vveinn.dt, want naar hun beste weten willen de Javaan en de Maleier als Moslims
Zijn de bewoners van den Archipel getrouw in het volbrengen van de plichten,
welke de Islam hun oplegt? In de naleving der reinheidswettten en de verrichting
der dagelijksehe en wekelijksche godsdienstoefcningen zijn zij slechts getrouw in die
plaatsen, waar de tegenwoordigheid van Arabieren haar invloed doet gelden, of waar
vorsten en hoofden voorgaan. Evenwel, dat vindt men ook elders en bij alle godsdiensten.
Men is er strenger met de vasten der negende maand dan met de ritueele ge-
beden. Doch wordt, hetgeen slechts zeiden herdacht wordt, ook door de Christenen niet
meer in eere gehouden dan het telkens voorkomende; wordt de oudejaarsavondpreek
niet trouw bezocht door velen, die op Zondag nooit ter kerke komen? Om billijk te
oordeelen, moet men vergelijken. Doch er is meer. De godsdienstige belastingen
worden in een groot deel van Indie, zij het ook onvolkomen, toch opgebracht. De
santri’s en de bedelaars, aan wie men ook een deel dezer zaken schenkt, kan men be-
schouwen als de armen en behoeftigen, die hierop aanspraak maken. Priesters, die
de wet verdraaien, worden streng veroordeeld. En hoewel de Islam de meesten in
Indie vrijgesteld heeft van een bedevaart naar Indie, getroosten duizenden zieh een
aanzienlijke opoffering van tijd en.geld, om Allah’s Huis te bezoeken. Meer nog dan
aan boeten schrijft men aan den „hadji’’ de kracht tot uitdelging der vroegere zonden
toe, en de naam „hadji” is een eeretitel, waarop men gesteld is.
Al blijft de Oost-Indische Muzelman zeker beneden het ideaal van den geloovige,