binnen omgeslagen. Bij een anderen verwanten vorm hebben de lokken de gedaante
va^hout T aren 6n ziJden van elke ljil’amide zij n 200 regelmatig, alsofzij
„Door de Sterke bewegingen van den dans worden deze uitvoerige kunstwerken
T r e g e n T b e s c h . f c 5 ^ ^ ***** Z°Tg 26 te«en dauw
Indien een Fidjiaan weten wil, of zijn kapsel behoorlijk in orde is, neemt hii zijn
toevlueht, tot zijn Spiegel. Deze is niet draagbaar, maar vast. Als de inboorling een
dd'kf n koom Z1®t> ™et een sehuin afloopenden stand, hakt hij hier eemge diepe gaten m en schikt de bladeren zoo, dat het regenwataear ne dr einn bdorvueinpkta ennt
de holten vol water loopen. Dit zijn zijn Spiegels, die hij bezigt tot het onderzoek,
DE BOODSCHAP VAN DEN GEZANT. KAPSELS.
of de omtrek en de oppervlakte van zijn haar nog in goede orde zijn: i's het niet
enna asrt ezeikjnt vzeirnv, oldgaenn s mdea akkat mh ijb ohveetn meeetn zoijonr kina mz ijmn ehta alarn. g handvatsel weder in orde
Niet tevreden met hun haar, zooals wij gezien hebben, op alle mogelijke wijzen te
vlechten en te fnseeren, dragen vele Fidjianen bovendien nog over hun haar groote
pruiken, waardoor hun hoofd reusachtige afmetingen verkrijgt. De inboorlingen zijn
uitstekende prmkmakers, en daar het hun niet te doen is, om de natuur na tevolgen
maar om een zoo fantastisch mogelijk effekt te maken, is het resultaat van hun arbeid
sTcmull enJa e Uki euren; roodE veenn awlsi t hzuynn edigee nm eheasat r gveelirevfekno ozsidj e.ook deze pruiken met ver-
Op bovenstaande af beelding, den afgezant voorstellende, die aan een man van
gewicht een boodschap van zijn opperhoofd overbrengt, ziet men drie dezer zonderlinge
kapsels. Deze Wilden kunnen natuurlijk niet schrijven, maar om de verschil-
lende onderdeelen hunner boodschap niet te vergeten, nemen zij hun toevlueht tot
een memoria technica, bestaande in een bundel stokken, waarvan er geen twee
eveEnl klea nsgt ozki jnb.eantwoordt aan een der uitdrukkingen van de boodschap, die een of
tweemaal aan den gezant herhaald wordt, terwijl hij haar op zijn stokken narekent.
Bij het overbrengen zijner boodschap maakt hij den bundel stokken los, legt ze in
geregelde orde voor zieh neer en volbrengt zijn zending, zonder een enkelen misslag
te Dbee gavaono.rnaamste iiguur op de af beelding stelt den afgezant voor; de twee anderen
zijn zijn ondergeschikten. Hij heeft verscheidene stokken op den grond gelegd en is
juist bezig, dat gedeelte zijner boodschap mede te deelen, waarop een dier stokken
betrekking heeft; de overige houdt hij in de linkerhand. Zijn kapsel is van die
merkwaardige soort, welke uit een aantal kegelvormige haarbundeis bestaat — een
mode, die een man van rang te kennen geeft, daar geen ander het onderhoud van
zulk een coiffure zou kunnen beköstigen. Het haar van den man, die naast den
gezant zit, is in twee kieuren geverfd; het grootste gedeelte is zwart en recht van
het hoofd afgekamd, terwijl hij boven het voorhoofd twee rollen draagt van een lichtere
kleur. De middelste figuur heeft een kapsel, hetwelk zeer geliefd is; het haar wordt
kort afgesneden, met uitzondering van enkele gedeelten, die men laat groeien en die
dan als verfkwasten buiten het overige haar uitsteken.
Personen van gewicht beschermen hun reusachtigen haardos gewoonlijk door een
soort van dünnen tulband, die er omheen wordt gebonden. Deze tulband wordt ge-
maakt van een stuk zeer fijne, van boombast vervaardigde stof, „masi” genaamd, die
zoo dun is als gaas en volkomen wit. Hij is somtijds bijna 2 meter lang; de lengte
verschilt echter naarmate van de hoeveelheid haar, die er mede bedekt moet worden.
Hij wordt op verschillende wijzen om het hoofd gewikkeld, maar meestal zoo, dat hij
boven het voorhoofd of op de kruin van het hoofd een boog vormt. Bij lieden van
rang is de „masi” dikwerf zoo lang, dat hij als een sjerp achter hen hangt.
Om te beletten, dat de regen hun haar in de war brengt, maken zij gebruik van
een waterdicht bekleedsel van hun eigen vinding. Dat is een jong banaanblad, boven
het vuur verhit; het wordt daardoor even dun, doorschijnend en ondooi'dringbaar
voor water als geoliede zijde. De lichte tulband geeft geen beschutting hoegenaamd;
hij is even spoedig doorweekt als vloeipapier, waarop hij eenigszins gelijkt.
Dergelijke stoffen, als men op het hoofd draagt, worden ook voor kleeding gebruikt.
De „masi”, die men hiervoor bezigt, is 7 ä 10 meter lang, ofschoon een rijk man er
somtijds een bezit, die de lengte heeft van 25 ä 30 meter. In dit geval wordt hij van
een uiterst fijne grondstof vervaardigd. Men doet hem om op een zeer eenvoudige
manier: een gedeelte wordt om de lendenen gewikkeld, het overige tusschen de beenen
doorgestoken en in den gordel zoo bevestigd, dat hij van voren tot aan de knieen
en van achteren zoo ver mogelijk naar beneden hangt. Bij een welgesteld man hangt
de „masi” dikwijls als een sleep ver achter, hem.
Dit is al de kleeding, die een Fidjiaan behoeft. Door de zachtheid van het klimaat
hebben zij geen kleederen noodig, om zieh tegen het weder te beschermen, en de
„masi” wordt dan ook alleen als mode-artikel gedragen. Sieraden dragen zij in groote
menigte en deze behooren tot de soort, waarmede alle Wilden zieh gaarne schijnen
op te schikken.
De bewoners der Fidji-eilanden dragen oorsieraden van een reusachtige grootte;
in enkele gevallen wordt de oorlel zoo uitgerekt, dat een volwassen man zijn twee
vuisten in de opening zou kunnen steken. De Fidjianen dragen ook borstversierselen,
die in vorm en voorkomen groote overeenkomst hebben met de groote „dibbi-dibbi’s”
der Noord-Australiers en door dezen waarschijnlijk aan de Papoea’s ontleend zijn.
Halssnoeren maken zij van alle mogelijke glinsterende voorwerpen; zij vereenigen
hiertoe dikwijls de meest ongelijksoortige dingen, zooals Europeesche glaskoralen,
stukken schildpad, hondentanden, vleermuiskaken en dergelijke.
Bloemen worden door de Fidjianen zeer veel gedragen; zij maken er festoenen en
guirlandes van, die zij als sjerpen over den eenen schouder en onder den anderen
dragen.