door en geeft aan het geheel een zekeren steun. Het is aan den eigenliiken waaier
bevestigd met dubbele strooken -van de fijnste en fraaist gevlochten platting. De
waaier zelf is vervaardigd van kokos-bladeren; de strooken, waarvan hij gevlochten
is, zijn aan de basis van den waaier ongeveer i centimeter breed en worden naar
het einde hoe langer hoe smaller. Een stevige rand van dezelfde waaier heen en is met dezelfde platting aan het handvatsel bevestisgtdo.f loopt om den
Deze waaier wordt eigenlijk meer gebruikt als zonnescherm of parasol dan als
zweaear ielri;c hmt eenn hmouddert dhaeamd , vbeiej l hdeot ezlmittaetnig eirn ddaenn mzoennn eusict hzijinjn, bvoovremn wheelt hzooouf do.p mHakiie nis
De vorm dezer waaiers is zeer verschillend. Nu eens zijn zij driehoekig, met het
handvatsel aan een aer hoeken, en dan weder vierkant; in dat geval loopt het hand-
vatsel er schum overheen. Verschillende wijzigingen van den schijfvorm zijn ook zeer
geffkende’ w ^ 6611 VOrni’ *^na volkomen °P dien der Japansche handschermen
Earaibe1nS enn° gaaln d“eererknw, awaradaiige,r s davte rvdea aridnibgoeonr linvganen gveahne etlr oepni scahl dAemzeelrfidkea ,s tzoofo aelns odne
dezelfde wijze, alleen met dit onderscheid, dat het handvatsel niet afzonderlijk van
gevloch ten^ w ’ maar van de emden der bladstrooken, waarvan de waaier
ZONNESCHEBM OF WAAIER.
„•P® afbeelding _ op pag. 296 steit een ander zonderling werktuig voor, dat van
bidji alkomstig i s , maar zieh over vele Polynesische eilanden heeft uitgebreid. Het
ls die waaier van den redenaar, dien de inboorling in de hand houdt, als hij in den
raad spreekt. Het handvatsel is in verschillende flguren gesneden en eindigt gewoon-
lijk met twee lompe, rüg tegen rüg zittende menschelijke gedaanten. Somtijds is het
geheele handvatsel omvloehten met zulke fraaie patronen, als'slechts een Fidjiaan
kan vervaardigen. De pluim aan het einde is van kokos-vezelen, die eerst in water
geweekt, en dan om een dun takje gewonden worden. Worden zij nu van den stok
zaitjg ewwaoanrdscehni,j ndhajnk zmijone tzeinj gneäkbröooetssde ne.n gelijken zij veel op het haar der Fidjianen, dat
Ook in het mandenmaken toonen de Fidjianen een groote kunstvaardigheid; zij
tvele cschhteänn dzee mmaekte nz.ulke mgewikkelde flguren, dat zij de beste Europeesche werklieden
De Fidjianen zijn inderdaad geboren kunstenaars. Hun werk,' ofschoon somtijds
grotesk, is altijd artistiek, - omdat het steeds een eigenaardig karakter heeft. Zij
brengen dit gevoel voor de kunst ook over op die stof, welke het meest geschik't is,
um alle mogelijke vormen -aan te nemen, namelijk aärdewerk. Sommige t vaten
dienende om te koken, zijn- zeer eenvoudig, terwijl ändere, die voor andere doel-
einden moeten dienen, een smaakvollen len bevalligen vorm hebben en met versier-
•seien bedekt zijn. Williams veronderstelt met veel waarschijnlijkheid, dat de kook-
-potten nabootsingen zijn van de cellen eener soort van zwarte bijen, die op de
FidHjie-te iblaengdinesne lw, odrodotr aadne geptorottfefennb.akkers der Fidjianen gevolgd, is over ’t geheel een
conventioneele navolging der natuur; hun voorbeelden zijn bloemen bladeren, en
vruchten, waaraan zij de bevalligste bochten en lijnen en een groote juistheid en
stoHuothee ridu wv adne oamrbteriedk v ganev deenn. pottenbakker möge wezen en hoe eenvoudig de 1grondstof,
die hij bezigt, toch kan men zeker zijn, dat de teekening van het vat, dat hij ver-
vaardigt, zoo stout en krachtig zal zijn, dat het de kleingeestige liefheid, waaraan wij
in Europa zoo gewoon zijn, te schände maakt. Terwijl zij aan de natuur hun mqdellen
ontleenen, open baren de pottenbakkers der Fidjianen in de vormen van hetgeen zij
maken een verwonderlijke kracht, verscheidenheid en oorspronkelijkheid. In ieder
land, waar de kunstenaar werkelijk de natuur bestudeert en aandachtig gadeslaat,
zal hij werken voortbrengen, die frisch en oorspronkelijk zijn; in een land als dat
der Fidjianen, gelegen tusschen de keerkringen en met den prächtigen en weligen
plantengroei dier streken, kan het niet anders, of een kunstenaar, die in zulk een
school studeert, moet, hoe ruw en onbeschaafd hij ook möge zijn, werk leveren, dat
wäHree t Vveerdrvieanasrtdeing ehne evfta.n potten is het werk der vrouwen en bepaalt zieh in werke-
lijkheid tot de vrouwen en dochters van visschers. De grondstof, die zij gebruiken,
is roode of blauwe klei, met zand vermengd; hun gereedschappen bestaan in een
ringvormig küssen, een platten steen, een of twee houten krabbers, een ronden steen,
om van binnen tegen het vat te houden, en een puntigen stok. Zij hebben geen
wiel, en toch maken zij vaten, zoo zuiver van omtrek, dat weinige personen, indien
zij niet praktisch met het pottenbakken bekend waren, zouden kunnen gelooven, dat
zij alleen op het oog vervaardigd waren.
De vorm van bijna alle vaten is zeer smaakvol, zooals naar de modellen, door de
maakster gevolgd, wel te verwachten was. Het zijn somtijds verwonderlijk uitvoerige
werkstukken. Zeer gewoon zijn geheel gesloten vaten met een opening in het oor;
Williams zag een aarden kruik, zoo groot als een okshoofd, met 4 openingen, om haar
schielijk te kunnen vullen en ledigen. De merkwaardigste staaltjes zijn de samen-
gestelde vaten; verscheidene vereenigen zieh hier op het punt, waar zij elkander
aanraken, en zijn tevens onderling door gebogen handvatsels verbonden. Bij sommige
dezer vaten zijn zelfs de handvatsels hol en hebben aan den top een opening, waar-
door de vaten kunnen gevuld of geledigd worden. Deze samengestelde vorm is in den
laatsten tijd door Europeanen nagemaakt.
Nadat aan de vaten de behoorlijke vorm is gegeven en de flguren er met een
scherpen stok in geteekend en gegraveerd zijn, zet men ze dicht bij elkander op den
grond, maar zoo, dat zij elkander niet aanraken, en bedekt men ze met een hoeveelheid
droge bladeren, gras, riet en dergelijke stoffen. Deze worden dan in brand gestoken;
als alles verbrand is, beschouwt men het bakken als afgeloopen. De potteri, die
verglaasd moeten worden, wrijft men, terwijl zij nog warm zijn, in met „kawri”,
•eenZ osooaolsr t vvaann ehialarns.d-bewoners te verwachten is, zijn de Fidjianen ervaren visschers;
zij maken- van verschillende middelen gebruik, om hun prooi mächtig te worden.
Netten, aan de eene zijde zwaar gemaakt door schelpen en aan de andere voorzien
van lichte stukken hout als drijvers, worden veel gebruikt; evenzoo haken, viseh-
korven en fuiken. Op sommige plaatsen maakt men gebruik van een zeer merk-
wzaamaerd iSgt ennegte, lso f vlaienv ers,l inngaebropoltasiiintegn vawno redeenn neete,n „rgarouo”t-e g ehnoaeavmeedl.h eAida ng edsep lelatenng e,k obkuoigs
bladeren zoo bevestigd, dat zij een zeer dikke franje vormen van aanmerkelijke lengte;
deze „rau’s” zijn somtijds van het eene tot het andere einde 3000 meter lang.
Deze „rau” wordt mede naar zee genomen en in het water geworpen, terwijl de
einden aan kano’s bevestigd zijn, die het net strak gespannen houden. Hierop roeien
de visschers naar een kleine baai of kreek, waar de „rau” dwars overheen kan gespannen
worden; zij vangen dan al de visschen met kleine netten of speren. Somtijds
keeren zij niet eens naar de kust terug, maar vormen zij met het net een eirkel; de