242 BEVOLKING VAN TIMOR. KARAKTER. KOPPENSNELLEN.
hoofdstammen aangenomen: n.I. Koepangers, Timoreezen in den engeren zin des
woords, en Beloneezen. De Koepangers wonen in het zuidwesten, de Timoreezen
volgen hierop en eindelijk in Midden- en Oost-Timor de Beloneezen. In West-Timor
worden de woningen onmiddellijk op den grond, elders op ± palen gebouwd van 1 meter hoog.
In het Portugeesohe gebied en enkele hieraan grenzende gedeelten, welke vöör
1859 aan Portugal behoorden, doch thans aan Nederland zijn, wordt de Roomsch-
Katholieke godsdienst beleden, hoewel meer in naam dan in werkelijkheid. In het
gebied rondom Koepang wonen een aantal hervormde Christenen. Doch overigens
zijn de Timoreezen Heidenen, die op een zeer lagen trap van beschaving staan,
weeana.r uoiptz oanlldeeernin gd em arakdenja.’s en hoofden in den omtrek der Europeesche hoofdplaatsen
Op Timor bestaat nog het koppensnellen. Evenwel heeft het niet plaats op de
wijze als op Borneo bij de Dajaks en bij de Alfoeren op Ceram. Het bepaalt zieh
fot bet äfhouwen der hoofden van hun vijanden of van hun lijken in öf na een
openlijk gevecht; die hoofden worden dan als zegeteekenen op staken medegevoerd en
voor de woning van den overwinnaar tentoongesteld. Het lot der krijgsgevangenen
is hard; de ouderen worden onthoofd, de jongeren als slaven ingelijfd, zegt Ten Kate.
Moed wordt den Timoreezen niet toegeschreven; men noemt hen lafhartig, laag,
wreed en zeer gesteld op zinnelijke vermaken. Vooral houden zij van dansen; ook
drinken zij gaarne palmwijn. Baden gebruiken zij bijna nooit. Doch verder noemt
men hen gastvrij, vol eerbied vöor hun meerderen en gehecht aan hun kinderen.
Ten opzichte van ouden van dagen, zwakken en zieken zijn zij onverschillig en
onbarmhartig. Zware misdrijven komen weinig onder hen voor; diefstal is wel het
meest algemeene. Toch wordt deze niet zelden gestraft met onthoofding.
De toestanden in het binnenland zijn hoogst onzeker; onderlinge veeten en oorlogen
heerschen er voortdurend. Het oplichten van personen, het rooven van vee, het
sgeehveennd ehnie rvtoaen vgeerolanld gaeabnileedid inbgij. het inzamelen van was, het kappen van hout enz.
Het schijnt, dat de inboorlingen in hoofdzaak drie talen spreken, welke weder
onderscheidene dialecten hebben. In Koepang is door de Nederlanders het gebruik
der Maleisehe taal ingevoerd, die daar algemeen wordt gesproken, doch veel van
het zuivere Maleisch verschilt. In het Portugeesche gedeelte hebben de Portugeezen
getracht hun taal in te voeren, doch met geen groot succes.
gebHieedt , Nveodoerr laenedns cahned egre ddeeeellt eo nvdaenr hTeti mboers tuius r vdoeorr eInenla nddeseclh eG voourvseternn.e mHenetts gereornsdte- i
omvat het grootste gedeelte van het voormalig rijk van den radja of vorst van
Koepang, die zijn gebied in 1613 met de hoofdstad aan de Compagnie afstond.
Binnen het Gouvernementsgebied zijn nog kleine stukken gronds ter bewoning afge-
staan aan eenige vorsten, die nauwer dan anderen met het Gouvernement zijn verbonden.
LITTERATUUR.
H. EFth. nToEgNra pKhaite,e . 18B9e4it—rä9g5e. zur Ethnographie der Timor-Gruppe. (Intern. Archiv, für
H. Zondervan. Timor. (Tijdschr. K. N. A. Gen., 2e Serie V).
H O O F D S T U K X X L
DE BEWONERS DER EILANDEN YAN DEN STILLEN OCEAAN.
. A l g em e e n e o pm e r k in g e n .
In het oosten van den Nederlandsch-Indischen Archipel vertoont zieh reeds de
versnippering van het land in kleine stukken, het opduiken van kinderlijke eilandjes
uit de uitgestrekte wateren des Oeeaans. Verder oostelijk nog weer door Nieuw-
Guinea afgebroken, zet die vorming van miniatuureilanden zieh daarna voort naar
het oosten in een groot aantal groepen en duizenden landindividuen.
Zoo goed als geheel in de tropische luchtstreek gelegen, met een hooge temperatuur,
die overal getemperd wordt door de verfrisschende werking der zeelucht, heeft die
eilandenwereid een günstig klimaat over haar gansche uitgestrektheid, terwijl zieh
een zelfde natuurkarakter schier overal in hoofdtrekken vertoont. De regenval
echter maakt verschillen. Naar hun hoogte boven de zee worden deze eilanden
onderscheiden in hooge en läge eilanden. De eerste, meestal door vulkanische
werking opgebouwd tot hoog boven het niveau der zee, dwingen den zeewind op
hun rotswanden tot opstijging, en daardoor ontstaat afkoeling, welke de aanleiding is
tot regenvorming. De läge eilanden, die bijna gelijk liggen met de oppervlakte der
zee, zijn meestal door koraaldiertjes gevormd. Doch door die laagte waait de zeewind
er ongehinderd overheen, zonder af te koelen of regen te vormen. Het gevolg
hiervan is een droog klimaat, met waterarmoede te midden van de zee.
Waar echter de regenval voldoende is, doet het tropisch klimaat een weelderigen
plantengroei ontwikkelen, waarbij broodvruchtboom en kokospalm bijna geheel in het
bestaan der bewoners voorzien, zoodat de natuur der eilanden den bewoners geen
zware zorgen voor woning, kleeding en voedsel oplegt, maar hun op vele eilanden
als “ het wäre een piek aanbood, waar zij slechts hadden te ademen, om te leven en
hun bestaan voort te sleepen, tot het organisme had uitgediend.
In anthropo-geographisehen zin vormt deze versnipperde tropische eilandenwereid
geen günstig veld voor hooge ontwikkeling, en de werkelijkheid heeft hier dan ook
een gebied van laagstaande volken leeren kennen. Zelfs voor den strijd om het
bestaan, de strijd om ruimte, welke in menige landstreek der aarde de bewoners
van den lagen oertoestand ophief en längs elkander naar boven deed klimmen, waren
hier de omstandigheden niet in die mate aanwezig als elders.
Het wonen op kleine eilanden heeft een algemeenen ethnographischen invloed gehad
op deze ver verspreide bewoners. De aanraking met de zee en het kleine landgebied
moesten wel samenwerken, om de bewoners tot schippers te maken, die rondtrokken
van eiland tot eiland. Daardoor is dit gewest een streek, voor kolonisatie van onont-
wikkelde bewoners als gevormd, gelijk dit met den Griekschen Archipel voor de
oudheid het geval was, en nederzettingen der eene volkengroep vinden wij in het
gebied van de andere. Zelfs ook daar, waar een grooter achterland bestaat, zooals
in Nieuw-Guinea, bleef de bevolking meest tot de kuststreek beperkt.
. De zee en de scheepvaart hebben ook de richting van den arbeid dezer bevolking
bepaald en hoofdzakelijk gericht op scheepsbouw en hulpmiddelen der vischvangst.
De werktuigen, tot dat doel uitgevonden, komen bijna alle overeen. IJzer ontbrak
bij de oorspronkelijke bewoners, maar in de bewerking van steen hadden zij zieh
geoefend, zoo ook van hout en schelpen. Een hoogen trap van ontwikkeling had hier
het vlechtwerk bereikt; de weefstoel werd van het westen in deze streken gebracht,