HUWELIJKEN. BLOEDSCHANDE. KOPPENSNELLEN.
van alle zijden melden genoode en ongenoode gasten zieh aan, en er wordt zooveel
lawaai gemaakt als maar mogelijk is. Als het feestmaal gereed is, worden bruid en
bruidegom op koperen trommeis naast elkander geplaatst. Hebben zij daar den moed
toe, dan mögen zij elkander bekijken. De priesteressen brengen offerbloed en
besprenkelen daar bruid en bruidegom mede, gelijk de moeder haar zoon bij ’t verlaten
van het huis deed. Daarna werpen zij hnn rijst op ’t hoofd en spreken zegenwen-
sehen uit. Als dit geschied is, vangt het eten en drinken aan, doch bruid en bruidegom
eten met mede. Hebben allen gegeten, dan moet de bruidegom de honden voederen,
een gewoonte, waarvan niemand de beteekenis weet. De gasten blijven doorgaans den
geheelen nacht bijeen. Het echtpaar trekt zieh terug en komt binnen zeven dagen
met onder de menschen. Deze zeven dagen zijn „pali”, d. i. onrein. Na deze zeven
dagen maken zij een bezoek bij de ouders van den man. Aldaar aangekomen, worden
zij terstond met offerbloed gereinigd en de jonge vrouw ontvangt nieuwe ddeederen.
h r bestaan ook ongeoorloofde huwelijken, die de Dajaks „talah,,f of bloedschande
noemen. Daartoe behooren de volgende: 1 als iemand zijn kleindochter of achter-
klemdochter tot vrouw neemt; 2 w’anneer een vrouw den broeder van haar vader
huwt of een man de zuster van zijn vader of moeder; 3 wanneer een meisje zieh
met den stiefvader inlaat; 4 wanneer een man zijn nicht of haar dochter huw t;
5 als iemand de zuster van de vrouw zijns ooms huwt; 6 als iemand de dochter
zijner nicht huwt; 7 als^ een weduwnaar de zuster van zijn schoonvader trouwt.
Als een dergelijk huwelijk toch voorkomt, Staat het geheele Dajaksche dorp op als
aanklager. Vroeger werd die euveldaad met den dood gestraft; tegenwoordig moet
het land in dit geval met een varken of buffel gereinigd worden. De hoofden gaan
naar den schuldige ; er wordt een zwijn of buffel geslacht en met het bloed worden
de njstvelden besprenkeld, terwijl een weinig van dit bloed naar de zon wordt
geworpen. Het vleesch wordt dan door de gehuwden in het dorp meisjes of knapen mögen er niet van gebruiken. gegeten; ongehuwde
* *. *
Wij moeten nog eenige oogenblikken stilstaan bij bet koppensnellen. Deze afschu-
welijke gewoonte der Dajaks heeft waarschijnlijk een godsdienstigen oorsprong.
Het geloof, dat menschen, dieren, planten en voorwerpen zielen herbergen, heeft
er toe geleid, pogingen aan te wenden, om die geesten werkzaam te doen zijn tot
zijn heil en tot afwending van rampen en ongeluk. Algemeen wordt nu het mensche-
lijk lichaam als fetisch vereerd na den dood, wanneer het in het graf is gelegd.
Onder de weinig beschaafde volken van den Archipel zijn het bovenal gedeelten van
het menschelijk lichaam, die de rol van fetischen vervullen. Bij de Dajaksche en
Alfoersche stammen, verder op Nias en de Mentawei-eilanden, op Timor, Halmaheira,
Ceram en de Papoeasche eilanden heerscht het gebruik, om leden van andere stammen
te overvallen en van het hoofd te berooven, teneinde dit, vanwege de ziel, die er
amlse^d sec hvuetrsegeeneisgtd, wdioe,r d■ tb igj eddeanch te, igtheun iss tianm g eidnrgoeoligjfdde,n doefz gene rohouklpte nz atol evsetarlnede ntee nb eiwn adreenn
krijg en het welslagen van landbouw enz. zal bevorderen. Men behandelt de „gesnelde”
koppen met groote voorkomendheid, vooral in den beginne; met verf, schelpen en
andere sieraden worden zij opgetooid; onder aanbieding van spijs, drank en andere
offerwaren en het verrichten van dansen worden zij telkens en telkens aangeroepen
en bezworen. Bosjes haar, uit de pas gesnelde koppen getrokken, gelden, verbrand
en m water gemengd, bij sommige Dajaksche stammen als geneesmiddel. De buit-
gemaakte hoofden maken den grootsten rijkdom van den sneller uit, en zij hebben
des te meer waarde, naarmate zij van hooger personen afkomstig zijn. Het gebruik
bij verschillende stammen, om Schilden en lansen met haar te versieren, berust zeker
ovpe rkdreizjgeelfnd.e meening als het koppensnellen, nl. dat zij daardoor beschermende kracht
Het koppensnellen is derhalve een soort van godsdienstige handeling, die oorspron-
kelijk in verband Staat met het Heidensche geestengeloof. Het valt echter niet te
ontkennen, dat later waarschijnlijk de oorspronkelijke beteekenis gedeeltelijk verloren
gegaan zal zijn, zoodat men het dikwijls enkel als een ruwe, barbaarsche
gewoonte moet beschouwen. Meisjes zien er yooral op, of een jongeling, die hen
KOPPENSNELLEN. 197
ten huwelijk vraagt, wel het noodige aantal
hscijh eddieel sk oboepzti te, n azl elifs nhieett nsnieetl t.zeldzaam, dat
Op welke wijze geschiedt het koppensnelgleenn
d. eD bee shceherri jvPienrge.laer geeft daarvan de vol.
gew^ eono nl,iirj.ko ePnj®ie tB amjaekesr,, 3v,e r4ee näi g8en pezriesohn eenn,
maken toebereidseien tot den tocht. Zij
maken levensmiddelen, wapenen en oorlogs-
tooi gereed, als ging het ten krijg, en toch is
het in werkelijkheid slechts een sluipmoord,
die beoogd wordt, niets verheveners.
Nadat eerst de vlucht der vogels geraad-
pleegd is en zij gewacht hebben, tot een
günstig voorteeken het plan begünstigt, verlaten
de koppensnellers met stille trom hun
dorp en begeven zieh naar naburige, soms
ook naar verscheidene dagreizen verwijderde
Stammen. In de nabijheid van bewoonde
streken stellen zij zieh in een hinderlaag en
wachten, in alang-alang gedoken of achter
struiken verscholen, tot een of ander menschelijk
wezen, door zijn ongelukkig gesternte
gedreven, in hun nabijheid komt. Onverwacht
springt nu een hunner te voorschijn, grijpt
met bliksemsnelheid het slachtoffer bij het
hoofdhaar en slaat mfet den mandauw, een lang
mes, het hoofd van den romp. Dit geschiedt
aglelweeono ndleijnk tziojcdi snnieelt, dhaete fdt,e oaman gzeievha llteen ew neieert
te stellen, maar zelfs geen kreet kan slaken.
Zoodra het hoofd van den romp geschei-
den is, vlucht de koppensneller met zijn buit
naar een vooraf bepaalde schuilplaats in het
bosch, om daar het hoofd met zijn „poeai”,
een mesje, van zijn vleeschdeelen te ontdoen,'
bij welke bewerking zorgvuldig vermeden
wordt, het haar te beschädigen, daar dit be-
hsteetm md ooisr,d woemrk tudieg gter eevpe rseienr edne. scheede van
Intusschen zitten de tochtgenooten van
den ontvluchte niet stil. Spoedig hebben zij
het lijk beroofd en in de alang-alang of het
gebladerte verborgen; daarna verschuilen zij
zieh weder, om een tweede, een derde, enz.
als slachtoffer in de hinderlaag te doen vallen.
Maar zij maken zieh uit de voeten, zoodra
zij bespeuren, dat de bevolking hen gewaar
wordt, of ook, wanneer het lijk van een
stamgenoot gevonden is. Dan weten zij, dat
spoedig een veertigtal dorpelingen jacht op
hen zal maken, en dat over hun lot beslist is.
Zijn de koppensnellers op deze wijze ergens
verdreven, zonder voldoende geslaagd te zijn,
dan trekken zij naar andere stammen, om
daar op dezelfde manier te werk te gaan.
Zelden zullen zij terugke<?ren in het dorp,
AU8TRALIE.