MAKEN VAN VUUR. BOOTEN.
worden gemaakt van takken, zooals men die op de onderstaande af beelding kan zien.
Bij den ingang, maar niet er binnen, wordt het vuur ontstoken; des nachts hoopen
de inboorlingen zieh in de hut op; zij vullen haar zoo geheel en al, dat men, als
men er een blik in slaat, niets dan een verwarden hoop armen en beenen te zien
l'rijgt- Men ziet, dat men niet aan de weelde van een deur gedacht heeft, een ver-
zuim, dat misschien niet ongelukkig is, als men de overvulling in aanmerking neemt. van zulk een hut
Het vuur, dat in elk Australisch kamp gevonden wordt, verkrijgt men meestal
door twee stukken hout tegen elkander te wrijven; het eene wordt met de handen
schielijk omgedraaid en het andere stevig met de voeten vastgehouden, volkomen op
dezelfde wijze, als wij dit bij de Indianen gezien hebben. Deze gaaf is echter
niet algemeen; sommige stammen kunnen geen vuur malten en hangen geheel en al
af van de „vuur-stokken”, die de vrouwen altijd bij zieh hebben. Indien dezen zor-
geloos genoeg geweest zijn, om hun stokken te laten uitgaan, moeten zij zieh naar
HUTTEN VOOR DEN WINTER.
een bevrienden stam begeven en dezen om een weinig vuur verzoeken, teneinde het
wild te kunnen bereiden, dat hun echtgenooten hebben medegebracht.
* *
In het bouwen der booten ziet men groote verscheidenheid. In het geheele zuid-
westen vindt men geen booten. Ten noorden van de Noordwestkaap dient een
uitgeholde boomstam tot boot. Aan de noordwestkust vond men geen booten, maar
vlotten, en de speren gebruikte men als roeiriemen; aan de Grlenelg bevestigde men
drie of vier mangrove takken door houten pinnen aan elkander.
Zeer ellendig waren de booten , in de streken van de Botanybaai. Zij bestonden
uit een stuk boomschors, dat aan beide einden was samengebonden, en werden in het
midden door ingesloten houtstukken uit elkander gehouden. Natuurlijk zijn die
booten steeds lek. Het bouwen van deze booten gaat zeer gemakkelijk.
Als een Australier aan den oever eener rivier komt, die hij niet wil overzwemmen,
voorziet hij zieh in der haast van een kano. Hij gaat naar de „eucalypten”, die het
dichtst bij hem staan, en kiest er een uit met een gladden, rechtdradigen bast; hij
hakt dan door den bast een kring om den boom en omtrent 2 a 21/» meter hooger
BOOTEN VAN BOOMSCHORS. 379
een tweeden. Vervolgens maakt hij aan de eene zijde van den boom in den bast
een overlangsche insnijding. en doet dit ook aan den tegenovergestelden kant. Nu
steekt hij het handvatsel zijner „tomahawk”, zijn graafstok of een ander dergelijk
werktuig tusschen den bast en den stam en stroopt er zoo de schors af in twee
half-cylindrische, op een troggelijkende stukken; van elk stuk kan hij een kano maken.
Is hij alleen, dan bindt hij eenvoudig de schors aan elk einde van den trog samen
en begeeft zieh in dit brooze vaartuig te water. Heeft hij echter zijn vrouw of een
ander persoon bij zieh, dan maakt hij de boot meer betrouwbaar, door een zekere
hoeveelheid klei aan den oever der rivier te halen, deze in elk einde van den trog te
kneden en den bast hierover vast te binden. Zoodra hij aan den tegenovergestelden
AUSTRALISCHE KANO’s.
oever gekomen is, landt hij, stoot de kano in de rivier terug en laat haar aan
hdaanar dleo t eeorvseter; thei j bewweeatr,e nd.at het hem minder moeite kost, een andere kano te maken,
Indien hij echter een kano behoeft, om mede te gaan visschen, en die bijgevolg
sterker moet zijn, gebruikt hij ook wel den bast van de „eucalyptus” als grondstof,
maar gaat bij de vervaardiging zijner boot met meer zorg te werk. De middelste
nguur van de bovenstaande afbeelding stelt een dezer kano’s voor; zij is vervaardigd
naar een schets, genomen aan de oevers der Murray-rivier. Men ziet, dat er pogingen
zijn gedaan, om er eenigszins den vorm eener boot aan tegeven;hoe broos zij echter
zijn möge, is het toch een boot en niet slechts een trog, waarvan de einden met
klei gesloten zijn en die slechts uit beleefdheid een kano genoemd wordt. De bast