150 VOLKSSTAMMEN OP SUMATRA. ATJEHERS.
behooren die talrijke stammen tot het Maleische of Indonesische ras (zie pag. 4 enz.)
Die stammen worden nu op Sumatra weder tot de volgende groepen vereenigd.
In Noord-Sumatra vindt men de Atjehers, met de meer binnenwaarts wonende
Orang Alas en Orang Gajoe. Ten zuiden van dezen wonen de Bataks, welke niet
aan de kusten, maar in de binnenlanden gevestigd zijn. Verder wordt een groot
gedeelte van Sumatra bewoond door Maleische stammen, (Maleiers in den eigenlijken,
beperkten zin) en hiertoe behoort o.a. de stam der Menangkabauers in de
Padangsehe Bovenlanden.
Eaunreonp.e- Ohzeinne.e- Arraebni.evArenedmerdee
Olinosgteenr.-
Inlanders. Totaal.
Padan,,g sehe BBoevneendleannldaennd e. n.. ..
Tapanoeli . . . . . . . . . . . .
Benkoelen.............. ; . . . . . Lampongsche districten . . . .
Palembang . . . . . . . . . . • Oostkust van Sumatra.............
Atjeh en onderhoorigheden. .
1 888
479
306
146
138
373
1357
328
5 566
1096
1283
659
602
6 451
73124
3 833
197
23
31
40
66
1876
215
30
819
237
233
3
7
126
5 336
327
319 984
735 587
285 784
157 919
136 688
683 491
255 400
577 042
328 454
737 422
287 639
158 767
137 501
692 317
335 432
531 705
Totaal . . . 5 015 92 624 2 478 7 088 3 151 895 3 209 237
Verder wonen op Sumatra de Orang Koeboe, Orang Loeboe en de Orang Sakei,
die nog als nomaden rondzwerven. Op West-Sumatra wonen nog de Korintji’s, de
Redjangs, de Pasoemah’s en de Seraweh’s, die tot de midden-Maleiers moeten
o-erekend worden, en in Zuid-Sumatra de Lampcrngers. In welke betrekking van
oorsprong die groepen van stammen tot elkander staap, is nog niet te zeggen.
De Islam is op Sumatra het sterkst doorgedrongen bij de Atjehers en de Maleiers.
De Alas en Gajoe’s, naburen der Atjehers, ondervonden den invloed van het
Mohammedanisme minder, hoewel zij Moslemen zijn, en ook op de Lampongers had
de Islam minder invloed. Onder de Heidensche Bataks maakte de Islam vorderingen,
tötDdae t hdoeo fzdegnrdoeelpienng end edro obre vhoeltk iCngh rivsatenn dSoumm adtaraar tezguellne ne-ewni j daafmzo nodpewrliiejrkp ebne.schrijven;
bij de kleinere mögen wij met het oög op de plaatsruimte niet stilstaan.
D e A t je h e r s .
De Atjehers zijn in Nederland vooral nader bekend geworden door den oorlog,
waarin zij gedurende een tal van jaren met Nederland leven, een strijd, die van beide
zijden veel bloed en schatten gelds gekost heeft. Deze oorlog was ook de aanleiding
tot nadere onderzoeking van het volk der Atjehers van de zijde van Nederland. Het
bNeeldanerglrainjkdsstceh ew reergke ehriinergo vueitrg eisg ewveenl , dtaetr wviajnl odoekn dhee. ehre eSrn oJauccokb sH buerglarnognrjiej,k eo pb ijlzaostn ddeerr-
heden over de Atjehers heeft medegedeeld. Aan den eersten ontleenen wij voorna-
melijk onze gegevens voor hetgeen wij hier over de Atjehers mededeelen.
Met den naam Atjeh wordt een uitgebreid gebied aangeduid in Noord-Sumatra,
dat de Atjehers zelf zieh denken op de oostkust tot Tamiang e.n op de westkust
veel zuidelijker, tot Baros ongeveer, waar zij de grenzen tusschen het gebied der
vorsten van Menangkabau en dat der Sultans van Atjeh plaatsen. Een veel kleiner
gebDiee db ewvoorldkitn gal so p„ eGigreonolti-jkA tAjethj ehh”o uodft „zGierho ohto oAfdtjzeahk”e lbijeks cbheozuigw dm. et de teelt van rijst.,
zoowel op sawah’s als op ladangs, van pinang, tabak en peper, ook van suikerriet,
djaDgeo enogor leong ghreoeefnt tehnie, rt edrew itjole sztiaj nvdeeenl vveeee l bveezrita.nderd. De peper- en zijdecultuur zyn
er grootendeels vernietigd, en ook de teelt van rijst heeft er thans niet meer m
BESTUUR. TAAL EN LETTERKUNDE VAN ATJEH. 151
voldoende mate plaats. De veestapel is door den oorlog grootendeels vernield en het
ingevoerde vee sterft er spoedig.
Op de;*,westkust worden rijst en peper verbouwd, pinang en boschproducten ver-
zameld en de vischvangst uitgeoefend. Verder beoefenen de Atjehers goudsmederij,
zijdeweverij, pottenbakkerij en wapensmederij. Donderbussen en andere geweren
woArdtjeenh eisc heteenr iGngoeuvvoeerrnde.ment en Staat onder een Civiel en Militair Gouverneur, met
een Assistent-Resident ter hoofdplaats Kota Radja en een Assistent-Resident voor de
politieke aanrakingen met de Atjehsche onderhoorigheden en hoofden ter oost- en
noordkust, alsmede een voor de westkust. Het directe bestuur der Inlanders berust
bij de Oeleebalangs
Sagi-hoofdenen Moe-
kimhoofdeh, die wij
later zullen leeren
kennen. In de binnenlanden
zijn de
grenzen van het Ne-
derlandsch gezag nog
niet scherp afgeba-
kend, daar er voort-
durend opstanden en
gevechten plaats heb-
tboeens tanend dveo oorotdrluougrst-.
De Atjehsche taal
behoort tot de Indigscrohoe
taefnd eInedlionnge vsaisnc hdeenn
taalstam. Met het
Maleisch is het Atjehsche
nauw verwant.
De Atjehsche taal is
gesplitst in een vier-
tal tongvallen: het
Baroehsch of Bene-
denlandsch, het Toe-
nongsch of Boven-
landsch, het Pedirsch
en het Paseisch.
Het Atjehsch onder-
scheidt zieh van het
Menangkabausch en
Bataksch door armoe-
de van woorden, hoewel
het een grooten
erinjk dokmla nkvsacnh akklaenekrienn- obang atjeh.
gen heeft. In den loop
der eeuwen zijn zoowel in het Atjehsch als het Menangkabausch en Bataksch eigen
en bijzondere klankwetten ontstaan, doch bij het Atjehsch zijn de verwording en
afwijking van het Maleisch het sterkst, zoodat enkele woorden bijna onkenbaar
zijn geworden..
De letterkunde der Atjehers bestaat bijna uitsluitend uit poetische werken „Hikaj^ts”
van epischen aard en romans, in verband staande met Maleische romans, godsdienstige
werken, legenden, dierenfabelen en vlugschriften maken hoofdzakelijk hun litteratuur uit.
Het uitgebreide gebied, dat „Atjeh” genoemd wordt, is geenszins een staat-
kundig geheel geweest, maar bestond uit een groot aantal staatjes, die slechts door
de raseenheid der bewoners enjde nominale Suprematie van den havenkoning bijeen