afwijkingen zijn van dien aard, dat ze niet tot hetzelfde gezin kunnen gebracht
worden. En wie zou in Staat zijn, thans een formule te vmden voor den grond
van verwantsehap tusschen Maleisch en Javaansch bijv., of zelfs tusschen Bataksch
en Maleisch? Het zal nog lang duren, voordat men in Staat zal zijn, een stamboom
der Maleisch-Polynesische talen op te maken, zoo die Prof Kern onderzocht verder de verwantsehap tusscthijedn ohoeitt Fmiadgji keonm deen .talen van
Indonesie met inbegrip van het Malagasi. Ook trok hij een vergelijkmg tusschen
het Fidji en Polynesische dialecten, hoofdzakelijk Samoa en Maori. De uitkomst van
dit onderzoek was, dat Fidji en Polynesisch even ver van de Indonesische talen
afstaan, en dat, zoo het eerste in menig opzicht grooter overeenkomst vertoont met
de westelijke verwanten dan het Polynesisch schijnt te hebben, dit alleen een gevolg
is Fhiidejriv aenn, dPaotl yhneets iFscidhj i ziojnv erl ohteent avlgaenm eedenn osutadmer, wdeites cheeern isz.elfstandig leven leidde,
lang zeer lang nadat hij zieh van den moederstam ergens in den Indischen Archipel
had losgemaakt. Tegenover alle thans bekende Indonesische talen en het Malagasi
vormen Fidji en Polynesisch een geheel.
* * *
Het Maleisch-Polynesische ras omvat volken, die een groote verscheidenheid ver-
toonen. Ongelijke geschiedenis, verschil van bodem, van levenswijze en van levens-
omstandigheden, verschillende oppervlakte van het woongebied en aanraking met
andere stammen, dit alles en nog meer oorzaken werkten samen, om een misschien
aanvankelijk grootere gelijkheid in verschillende richting te ontwikkelen. Die onuer-
scheidene volken kunnen tot vier hoofdgroepen gebracht worden. Wilken onder-
scheiId. de Haeldt uMs:aleische of Indonesische ras. II. Het Melanesische of- Poepoesche of Papoeasche ras.
III. Het Micronesische ras.
DIVe . voHlkeet nP odleyrn eseiesrcshtee raafsd. eeling, het Maleische of Indonesi.sche ras, bewqnen de
eilanden van den Indischen Archipel met uitzondering van Nieuw-Gumea; het
Melanesische of Papoesche ras woont op Nieuw-Gumea, den Nieuw-Britanma-
Archipel, de Salomo-eilanden, de Nieuwe Hebriden, de Fidji-eilanden, Nieuw-
Caledonie en eenige daartusschen gelegen groepen. Het Micronesische ras verspreidde
zieh over de Palau-eilanden, de Carolinen-, de Marianen-, de Marshall- en Kmgsmill-
of Gilbert-eilanden, en het Polynesische ras bewoont de overige eilanden der Stille
Zuidzee, als: de Tonga-, de Samoa- en de Gezelschaps-eilanden, de Marquesas- en
Sandwich-eilanden, de Paumotu-eilanden, Rapanui of het Paasch-eiland en Nieuw-
Zeeland. Deze rassen vertoonen kenmerkende lichamelijke en geestehjke verschilfen.
Waitz vergelijkt de Papoea’s en de Maleiers aldus: De Maleier is kort van gestalte,
bruin van kleur, sluik van haar, baardeloos van gelaat, glad van huid; de Papoea is
grooter, donker roetkleurig, kroesharig, gebaard en behaard; het haar groeit bij de
Papoea’s, evenals bij de Hottentotten, in bosjes vereemgd mgeplant, als waren het
hären van een borstel; daarom noemt men hen bundelharig. De Maleier heeft een
breed gelaat, een kleinen neus en platte wenkbrauwen; de Papoea heeft een lang
gezicht, een grooten, vooruitstekenden neus en uitpuilende wenkbrauwen. De Maleier
is schroomvallig, koel, ingetogen, rüstig; de Papoea is onbevreesd, onstuimig, prikkel-
baar en luidruchtig. De Maleier is stil, hij lacht zelden; de Papoea is vroolijken
lacht veel; de een verbergt zijn aandoeningen, de ander spreidt ze ten toon. Wat
het gelaat betreft, behooren de Maleiers en Papoea’s tot de prognathen, zij het ook
niet in sterke mate. In lichaamslengte moet, volgens Wallace, de Papoea den Maleier
overtreffen en Staat hij in gemiddelde ; lengte met den Europeaan gelijk. Ook de
neus moet bij beiden in het oog loopend verschillen; bij de Papoeas is deze, zooals
Wallace zegt, een in het oog loopend, aanmatigend deel, terwijl hij zieh bij de
Maleiers terugtrekt; de. neus van den Papoea is groot met een benedenwaarts
verlengde spits; velen onder hen. vindt men er, die door den grooten neus een
EuDroep eheuscidhk, lemuer erd ebre pPaoallydneleisjkie rese nis Joinod shceht vaologrekmomeeenn lhicehbtbbernu.in, bij de Micronesiers
komen daarbij lichter kleuren voor, doch ook overgangen tot de kleur der Melanesiers.
De schedel is brachycephaäl tot mesocephaal, het voorhoofd laag, de neus plat of
gebogen, de oogen zijn klein en levendig. Het haar is zwart tot bruin, sluik of
gelokt. Over ’t geheel is het lichaam bij de Polynesiers en Micronesiers goed
gebouwd, doch niet bepaald kraehtig; de lichaamsgrootte verschilt veel, wat voor een
gedeelte aan de betere of slechtere voeding is toe te schrijven.
Wij zullen in dit algemeene overzicht niet verder in de eigenschappen dier hoofdgvrinogep
dener dvooolrkdernin. gjen, omdat wij die nader leeren kennen bij de afzonderlijke beschrij-
* * *
Wij willen ons in de eerste plaats bezighouden met de bevolking van het Maleische
ras, voor ons de belangrijkste groep, omdat zij den Nederlandschen Archipel bewoont.
Bij de beschouwing der Maleische volken is het een belangrijke zaak, de invloeden
te leeren kennen, welke in historischen tijd op de bewoners dezer eilanden door
andere natien werden uitgeoefend. Die invloeden van buiten gaven aan het eigen
ontwikkelingsproces een bijzondere richting. De weelderige natuur dezer eilanden
met de talrijke-voortbrengselen uit het plantenrijk vormde reeds vroeg lokmiddelen,
om in de eerste plaats Aziaten naar Indonesie te voeren. Na de Aziaten van het
vasteland kwamen hier de Europeanen, eerst handeldrijvend, later veroverend. Dit
historisch proces is van groote beteekenis geweest voor de bevolking, al heeft het
tropisch klimaat een kolonisatie van Europeanen in den zin, zooals die in Amerika
plaats had, tegengehouden. Ook hebben de Europeesche zoowel als de Aziatische
overheerschers grooten invloed uitgeoefend op de toestanden der bewoners.
De invloed der Europeanen deed zieh bovenal gevoelen bij de verhoudingen tusschen
de elementen der bevolking, in het maatschappelijk leven, minder in hun geestelijke
ontwikkeling. Deze laatste lieten o. a. de Nederlanders zooveel mogelijk in haar
ouden toestand blijven. De knevelarijen, waaraan de mindere bevolking bloot stond,
werden echter beperkt, de handel en de landbouw werden onder Europeeschen
ienrvnlsote dte ro nltiwanidk kgeeldn.o mEeenrs.t in den laatsten tijd werd het inlandsch onderwijs met meer
De invloed der Hindu’s op de bevolking is grooter geweest; hij heeft bovenal
gewerkt op de bewoners der westelijke eilanden en bij de groote eilanden aan de
kusten, en van hier hebben zieh meer ontwikkelde Maleiers naar het oosten verplaatst.
Doch daarbij zijn ook nog altijd in de binnenlanden Maleische stammen geheel of
bijna buiten den Hindu-invloed gebleven. Daamaar kan men op grond van hun
beschaving de Maleiers onderscheiden in beschaafde Maleiers en onbeschaafde, of
shtaalmf-mbeesnc.haafde Maleiers. Tot elk van deze groepen behooren onderscheidene
Tot de beschaafde Maleiers worden de volgende gerekend: de eigenlijke Maleiers
in engeren zin, die een groot gedeelte van de kustlanden van Sumatra en Borneo,
de Padangsehe Bovenlanden op Sumatra en de Riouw-groep bewonen: de Redjangs,
Pasoemah’s en Korintjiers op Sumatra zijn vertakkingen der eigenlijke Maleiers;
verder: de Atjehneezen en Pedireezen in het noorden van Sumatra, de Javanen,
Soendaneezen en Madoereezen op Java en Madoera, de Palembangers, nakomelingen
van Javaansche vollcplanters, met Maleiers vermengd, in Palembang, Djambi en
Indragiri, in het zuidoosten van Sumatra, waarmede ook de oorspronkelijke bevolking
van Bangka verwant schijnt te zijn; de Makassaren en Boegineezen in het zuiden
vdaen OCeleelaesbseesr;s ;d ed eM Boaluliknsecehzee nM aolpe ieBrasl,i beonv eLnoaml boopk .Ternate, Tidore, Batjan, Ambon en
Verder vindt men op de oostelijke eilanden aan de kusten nog vele Maleiers, die
voor handelsdoeleinden hier tijdelijk verblijf houden, wäre kosmopolieten. Al deze
sHtammdmu-egno dzsidjnie, nisnt nnaoagm b eawltahaarnds , hMebobheanm. medanen, uitgezonderd de Balineezen, die den
De beschaving bij genoemde stammen der Maleiers blijkt ook uit het letterschrift,
netwelk zij allen bezitten, hetzij eigen, hetzij overgenomen van de Arabieren; de Javanen,
Maleiers (in engeren zin), Makassaren, Boegineezen en Balineezen hebben zelfs een
vnj ontwikkelde litteratuur, gedeeltelijk aan Indiers en Arabieren ontleend, gedeel