bewerkt wordt. Naar de voorstelling van den Alfoer houdt de lamoa de ziel van het
‘J“ , ^ °Pdf tL fJ. met zal heengaan. „Als wij lamoa niet .aambeeld, zou al het ijzer vervloeien en onsmeedbaar worden”, d. i. d oep zhieinl gzeonu ebro uvietng ahane.t
.dij den dood keert mosa, de ziel van het physisch bestaan, terug naar haar
oorsprong. Wat die oorsprong is, weten velen niet te zeggen; de meesten zeggen,
zie?l en¡nBjkl l m1 dj ee ltuacnh°ta. na,D eo fa nhgegta , reoefe ld eg ozdiedle livjkane hine t dpesny chmoelongscishc,h gbaeastt aanna,a rb lhiieftt
volgens velen vooreerst op aarde rondzwerven, haar ■verbliifplaats houdend daar,
verschillenrzeer°eSere W00nPlaats meeningen over de ziel na den dood
De bezorgmg van het lijk is zeer verschilfend. De Tolage’s over het algemeen
wit laken gne wikmk?el.d? e0nB mdldaadrenllaij kt unssac hdeenn tdwoeoed . uiHtgeeth oliljdke wsoturdktk eene rshto uint geeeknl esmtudk. fal lieZe. nÜ d1e sdlaovoednk,i sdt ieh eveot odroafe min. foDeeja Twopoerdbeanto ’gs eweni kkeenlkde.le andere stammen begraven
De edelen worden m kisten gelegd, welker deksel hermetisch sluit door middel
van klei. Daarna zet men de kisten in een huisje buiten de kampong. De Torano’s
Jeggen hun dooden, m foeja, boomschors of katoen gewikkeld, aan den oevervanhet
geheel het 6vno odrk.uoidmeenn dhee ePfjta avtasn aaenen mdeutb beeelne ns tohka,n dwwaiajzreara.n twee zijlatten, zoodat het
De hjken van hen, die hun dood' vonden gedürende een sneltocht, moeten op de
gPe'avaol,Sg’ wWaasa,i \ bzelsJt. ecShetv aijsl.e n Mzeiejnst,a l bbliojvuewn,t mtoetnd ato p dde iet wpiisetk, eweana rhvuatnje , dwe asanreinlt ohcehtt' lhiiekt
wordt gelegd, of men hangt het lijk, in foeja gewikkeld, op aan een boom.
Volgens de voorstelling van den Poso-Alfoer leidt de ziel een lichamelijk leven en
l i i B B H *Z j[ gen,’ “en dj.lnt “IkS'e ene' n Vgorooor teS PvÜeSr pelnic hdtrianngk, dviaen odpi eh. eznie rleunst-,h ewbabnetn vadne IP P P P I verstandhouding met de zielen der afgestorvenen hangt het gelukken of
Hnnlwnm. van, den 00gst af. Deze begrippen geven aanleiding tot het brengen van de
üdei 7ile ^ jriaiHeiJr t“’ ! tte“e6r?k osotn mtei dvdoeollrizjike nn. ae nh ehta aorv einrl ijddee ng ebleregnegnth,e iadl s teh estt ewlleänre, hoemt
verbhjfnin heTzielenlfnd“ “ ^ ^ ^ B0°dige te verschaffen gedürende haar
ad;ie0E eg^e.il e°gfe nthiWeeied, dwaogred!ti dj ae k,haertb, oouvwer lgijedselna chhte, ewft adarev avno ovrlootoirp iegne nbaeg rdaef ebneisg rpaflaenatiss. eBeinj maaitijd wordt aangericht. __
gewoonte door edelne rtoeet kdse nv aIns ldamoo dzeijrnim oavleerng etgea avnie, rveonl.gen hierin de Mohammedaansche
* * *
Midden-Celebes wordt bewoond door tal van stammen, of liever, men heeft er
■ M H welke na“ en ontleend zijn aan de plaats, waar de lieden
lijikkee anffkkonmmsltt wijstt, tfe rswtaij!l? moeoBk bsipjr evkoelnk jeese nm zeet lfndoeg atal avl,e rwscahti lolepn deee nt agael moeveenrsecehnakpopme--
stige overlevenngen en godsdienstgebruiken soms op stamverband wiizen.
wbaeruHte n ej r Wkorttsltto Vn8dhi■gCe oorlogesnta mtumsescnh eisn dhee nv reldoes, ndieiet aolotikj d spboeewdaiga rdw eeenr dgiekvwoligjlds worden door vriendschappelijk verkeer. Tusschen de Tolage’s en Topebato’s schiint
edvezeen wbeeli deee nst admiempeenr mgaeatn deelk ahnadaetr tien abaensrtaakainn;g .n agenoeg alleen in den oorlog komen 8
a+nrJtrtntntlieidi”gen B °0,rlog, komen er vele voor en om vrij onbeduidende redenen 1 °P ®lkaf)der los. Het oorlogvoeren van den Alfoer heeft veel van een
fn de nnndiS hi* M f elkander uittrekken, gewapend met zwaard, lans, schild
drukwekkend0 vnn t rmei!i voorbehoedmiddelen, geven enkelen zieh nog een in-
dere stam hi, eerf*t zi“jne Dv oorvec,heteenr s, mduets dvaapnp earPsetenn‘ oofn bduerid deler adttaepnpveerle no.p Ztiej dzreattgeenn,
o«ff TbhlikT, Jw aaaa6rettnu ss“chr en Veaenn ampeennvsec1h,e nvhaono fvdo, reunit vhooourzt iegne svnaend etwn,e eis hgoerepnlasa vtsatn. pHleaeafttk ompeenr
een spiegeltje weten mächtig te worden, dan bevestigt men dit in het midden, om
den vijand er door te verblinden.
Ieder, die daartoe in Staat is, trekt mede uit, tenzij hij door ziekte in de familie
of door dringend werk in huis en tuin verhinderd wordt. De hoofden hebben niet
de macht, om hen, die zonder geldige reden achterblijven, te dwingen mede te gaan.
Doch er is een ander, zeker werkend dwangmiddel, dat de vreesachtigen aanspoort
mede uit te trekken, nl. de algemeene verachting en spot, waaraan men wordt prijs
gegeven, ingeval men achterblijft.
Dikwijls gebeurt het, dat men ovdr een weg van enkele uren gaans dagen lang
doet, want bij het gaan heeft men te letten op het geschreeuw der vogels. Zijn de
teekenen günstig, dan gaat men voorwaarts; doch niet zoodra laat een vogel een
kreet hooren, die onheil speit, of de troep maakt halt en wacht, tot de gidsen door
hun geroep1 een günstig teeken geven.
In groote troepen uitgetrokken, dürft de krijgsbende ook de kampongs aan te
vallen, die in oorlogstijd door een haastig opgeslagen heining van bamboe zeer siecht
beschermd worden. Is het gelukt, de kampong binnen te dringen, dan wordt den
bewoners, zoo zij niet al reeds gevlucht zijn, het hoofd afgeslagen. De veroverde
koppen worden naar de eigen kampong gevoerd, waar zij met gejuieh worden binnen-
gehaald, als gold het een veroverden schat. Alle goederen worden bij de verovering
buit gemaakt en de woningen verbrand. Het is een schände, om van een sneltocht
terug te keeren, zonder een kop mede te brengen.
Als eindelijk de oorlog lang genoeg geduurd heeft en men naar vrede verlangt,
begeeft de vredestichter zieh in het holle van den nacht en vergezeld van eenige
lieden in stilte naar de kampong van den strijdenden stam en legt bij de omheining
geschenken neer, bestaande in een aarden kom, een stuk wit goed en een stuk
foeja. Dit geschiedt in stilte, zonder te spreken ; daarna verwijdert hij zieh op eenigen
afstand en röept den bewoners der kampong toe: „Hier is uw aandeel. Neemt het
en dat er vrede zij in dit land.” Nemen de kampongbewoners in overleg met de
hoofden de geschenken aan, dan is de zaak van deze zijde in orde. Ook bij de
tegenpartij heeft de vredestichter hetzelfde gedaan en worden ook daar de geschenken
geaccepteerd, dan is de vrede gesloten. Men duidt dit aan door te zeggen, „dat
het land en het water weder schoon zijn.”
* * *
De Alfoerenstammen van Midden-Celebes hebben geen regeerende vorsten, doch
erkennen of den radja van Sigi, 6f dien van Parigi, öf dien van Todjo, öf dien van
Loewoe als heer; soms ook erkent een stam meer dan een van dezen als heer. Zij,
die een radja als heer erkennen, worden zijn vasallen. Bij de meeste stammen
berust de erkenning van heer op de traditie. De heer zijner voorvaderen te zijn, is
voor den tegenwoordigen Alfoer reden .genoeg, om dien persoon ook als heer te
erkennen. Aanvankelijk uit het recht van den sterkste voortgesproten, later als
traditie blijven bestaan, wordt het onderdaanschap ook gevormd door hulp, die
verleend is. Maar men treft ook Alfoerenstammen aan, die aan- andere stammen
onderworpen, zijn. De stammen, die zulk een heer erkennen, moeten op zekere
tijden, om de twee of drie jaar, wat rijst, sirih, pinang en een haan aan den
heer brengen.
De Alfoeren hebben geen hoofden in den zin van regeerende personen. ledere
negerij bestaat uit een familie en die familie heeft haar hoofd. Het ledental van
zulk een familie wordt dikwijls versterkt, wanneer er een man uit een andere
kampong komt huwen en dan in de kampong der vrouw moet komen wonen. Wordt
de familie te groot, zoodat de betrekkingen -niet zoo nauw verwant meer zijn, dan
verhuist er een troep en maakt zijn eigen kampong. Ook ontstaan deze uitzwer-
mingen door oneenigheid in de familie of uit de begeerte van een jongeren hoofden-
zoon, om een eigen kampong te hebben.
Soms ook verhuizen geheele kampongs, nu eens wegens ziekte, dan weer, omdat
een kampong te veel te lijden heeft van den oorlog. Dan ontvangt een kampong