GROEP INBOORLINGEN VAN NIEUW-GUINEA.
KLEEDING DER PAPOEA’S. HAARTOOI.
De oorspronkelijke kleeding van den Papoea was geen kleeding; hij liep naakt
i'ond, gelijk nog geschiedt in enkele streken. Een schaambedekking was het eerste
kleedingstuk en voldoet geheel aan de behoefte. In westelijk Nieuw-Guinea heeft
men echter door den overgang tot den Islam eenige kleeding; ook door reizen van
ambtenaren weten de Inlandsche hoofden, dat zij zieh moeten kleeden, als zij aan
boord van een schip komen. Zij bedienen zieh daarbij van lange, bontgekleurde
kabaaien en een rooden hoofddoek; de meesten vinden het echter niet noodzakelijk,
een broek aan te trekken. De vrouwen maken zeer weinig gebruik van sarongs en
dan nog alleen in het bijzijn De hoofden, die in het bezivta nz ijvnr eveamnd eeleinn geana.nstelling van den Sultan, ontvangen
bij een bezoek aan Tidore, in ruil voor de medegebrachte geschenken, enkele onder-
sehDeeid iznugcshtte,e koemn ezni evha no p gteer intogoei ewn,a aisrd est.erk ontwikkeld en de handel voert, om daaraan
te voldoen, groote hoeveelheden koralen in, waaronder de groote gele, witte en blauwe
het meest gewild zijn. Zij worden aan snoeren gedragen, doch dienen ook tot ver-
sieHrientg hvaaanr ewnokredlet ovpo oNrwieeurpwe-nG.uinea gedragen en versierd geheel afwijkend van den
haartooi der Westelijke stammen van den Archipel; sommigen meenen, dat de naam
Papoea daaraan ontleend zou zijn en kroesharige beteekent. Echter bestaat er verschil
in den haartooi in onderscheidene streken. De Papoea Md (achter Waigama) en die
van Biga (Z. 0. Misol) knippen het haar zöri, dat het op een waren ragebol gelijkt;
hoewel gekroesd, is het toch stijf en spreidt het zieh uit rondom het hoofd. In feestdos
worden bladeren van varens enz. in het haar gestoken, ook rechts en links boven de
ooren en in den neus. Doch te Sailolof wordt het haar op de kruin tot een dikke laag
platgedrukt gedragen, maar aan den rand krulachtig uitloopend. De Papoea’s van
Bira (noordkust Maecluregolf) dragen het haar in tressen; zij nemen daartüe bosjes
haar, die zij een voor een tot een tres van 6— 8 cM. lengte ineendraaien, gewoonlijk
in twee lagen, met een lokje op de kruin. Aan de zuidkust van die golf is het öf
als een ragebol opgemaakt, öf op het achterhoofd samengebonden.
In Tarfia (noordkust Nieuw-Guinea) laten de mannen het haar in tressen afhangen,
waarvan het ondereinde op den rüg valt en met gevlekte codiaeum-bladeren is
versierd. Eiders wordt het haar roodgeverfd met kleiaarde, die ook dient, om er
figDuree nk,ä mkämmemn ewn oernd epni jlgeenb eizni gada, no mte abarne ndgeenn .haartooi den gewenschten vorm te geven
en ook om zieh te krahben. Is de kam versierd met veeren, dan is dit een teeken,
dat de drager van die kam reeds een kop heeft gesneld. Kämmen, waarop figuurtjes
zijn ingesneden of die met roode lapjes en kralen zijn versierd, worden het meest
gedragen door jongelingen, die verloofd zijn of op het punt staan, in den echt te
treden. Te Waropen is het verwisselen van kämmen tusschen jongelingen en meisjes
zelfs een teeken van wederzijdsche genegenheid, het begin van een inniger betrekking.
In de Humboldtsbaai worden ter versiering wel de gedroogde huiden van geheele
parDaed ijsdvooogrbelosr iinng hveat nh ahaert gnesetuoskkerna.akbeen, om daar versieringen in aan te brengen,
heeft bij verscheidene stammen plaats, doch hij enkele niet. De ooren worden steeds
doorboord, om er oorringen en hangers in te dragen, hier met kleine gaatjes, daar
meAt lsg rhoaoltses ieorpaedneinng ewno.rden meest aaneengeregen kralen gedragen, waarvan naar voren
een witte schelp afhangt, somwijlen met bloemen er tusschen gestoken. Voor de
vrouwen zijn die snoeren langer en duidt het aantal op een zekere gegoedheid. In
Tarfia, waar kralen nog niet-zijn doorgedrongen, draagt men snoeren van zaadjes;
op verdrillende plaatsen van Indie dienen die tot kinderspeelgoed, hier tot kleeding.
Verder draagt men veelal versiering om borst, opperarm en pols, meestal bestaande
in banden. De polsbanden van rotan, die zeer nauw sluiten, kunnen niet afgenomen
worden. De mannen vlechten die om den pols bij het overlijden van vader, vrouw
en kind en dragen ze, tot ze geheel versleten zijn en afvallen. Schelpenringen
worden aan den opperarm vlak boven den elleboog gedragen, door sommige stammen
vaSn o2m—m7ig eto es,t ammamare na lttiajtdo ueeeenr eonn ezvieenh gneiteatl,. andere wel, doch in geringe mate met