72 HYGIENE. LITTERATUUR.
Zij worden geraadpleegd, om veel kinderen te krijgen of om het krijgen van kinderen
te voorkomen, zij bieden hun hulp aan bij het vijlen der tanden, enz.
De dokters djawa zijn Inlanders, die na opleiding aan de school voor Inlandsche
geneeskundigen te Batavia en voldoend afgelegd examen van gouvernementswege het
recht hebhen verkregen, met den titel van „dokter djawa” de geneeskundige praktijk
uit te oefenen. Den dokters djawa wordt tegen vast traktement zooveel mogelijk een
werkplaats aangewezen binnen het gewest, vanwaar zij afkomstig zijn; van landswege
ontvangen zij de noodige instrumenten. Uit deze dokters djawa zijn,leert, zeer bruikbare geneesheeren te vormen. zooals de ervaring
De opleiding van dokters djawa geschiedde aanvankelijk in 1849 volgens een plan
van Dr. M. Bosch, waarbij besloten werd tot opneming van 30 leerlingen aan een
school voor Inlandsche geneeskundigen te Batavia. In 1875 werd die school uitgebreid;
zij is verdeeld in een voorbereidende afdeeling met driejarigen cursus en een geneeskundige
afdeeling met vijfjarigen cursus en toegankelijk voor 100 kweekelingen.
is Iene nd ep artew eveadcec inpolgaéantse twei jzWene itewvijr edneong oopp gedrei chstt.aatszorg voor de vaccine; in 1890
LITTERATUUR.
P. A. V a n d e r L it h . Nederlandsch Oost-Indie. Leiden, 1894.
J. vDaen LNoeudteerrla. ndHscahn-dIlnedidiei.n g Dtoent Hdea agk,e n1n8i9s 5.van het staats- en administratief recht
Encyclopaedie van Nederlandsch-Indie.
H O O F D S T U K VI I I .
HET STAATKUNDIG GEZAG IN NEDERLANDSCH-INDIE.
I. IETS OVER DE GESCHIEDEN« VAN DE UITBREIDING VAN HET NEDERLANDSCH GEZAG.
De 16e en 17e eeuw vormen het tijdperk der grootste ontwikkeling van de
Nederlandsche zeevaart en handel. Do stoutmoedigheid der Hollandsche en Zeeuwsehe
zeevaarders deinsde voor niets terug, en toen in 1585 Filips II alle Nederlandsche
schepen in de havens van Spanje en Portugal in beslag deed nemen en verbeurd
verklaärde, waren de Nederlanders er op bedacht, zelf den zeeweg naar Indie te
zoeken, om de Indische produkten, welke tot nog toe door Portugeesche schepen in
dEouerlo pwae rwd edrde eene rastaen gzeeveotoercdh,t idne rh eNt eldaenrdla nvdaenr sh unna agr roIenid izee lof nodpe rtneo mkoeonp, eenn. dMene t 2d5eant
Juni 1596 verseheen hun eerste vloot in de Indische wateren.
Het aanvankelijk doel der Nederlandsche Oost-Indievaarders was uitsluitend het
drijven van handel, en de Bantammers, even weinig vermoedende, wat de toekomst
zou worden, ontvingen hen met groote vriendelijkheid; er werd hun zelfs een huis
afgestaan, om daarin handel te drijven. Doch het duurde niet lang, of de ruwe taal
der schepelingen tegen de op vormen gestelde hoofden deed ontevredenheid ontstaan
en verschillende handelingen wekten wantrouwen, hetwelk gevoed werd door de
Portugeezen, die hun belangen door de komst der Nederlanders in den Archipel
bedreigd zagen. Door deze orhstandigheden leverde de eerste tocht der Nederlanders
naar Indie geen ander voordeel op dan dat de weg gebaand was voor verdere
tochten. En teruggekeerd in het vaderland, verrezen hier weldra onderscheidene
maatschappijen, welke schepen uitrustten, om de Indische gewesten te exploiteeren.
De concurrentie dier maatschappijen bracht hen echter dikwijls tot onderlingen
strijd: elk zocht slechts eigen voordeel en behandelde iederen anderen zeevaarder
als vijand; men zeilde elkander, volgens een uitdrukking van die dagen, de
„sehoenen van de voeten en het geld uit den buidel”.
Die strijd, welke tot groote nadeelen leidde, bracht de ondernemers spoedig tot
het besef, dat nadere aaneensluiting der maatschappijen noodzakelijk was. Zoo sloten
enkele zieh aaneen, o.a. de „Compagnie van Verre” en de „Nieuwe Noord-Brabantsche
CoHmepta gwnaise ”v; oooorakl dOe ldZeenebuawrnseevhee ldCt,o mdipea ganlliee epno gvienrgeeenn igadaennw ezniedhd.e, om nog een naderen
band tot stand te brengen, nl. om alle te vereenigen tot een groote, geoctrooieerde,
alleenhandelende Compagnie. Na veel onderhandelingen gelukte dit, vooral door
den invloed van Prins Maurits', en den 20en Maart 1602 werd door de Staten-
Generaal aan de Vereenigde Oost-Indische Compagnie voor 21 jaren octrooi verleend
voor den handel op Indie met verbod aan ieder ander.
De Oost-Indische Compagnie was een eigenaardig lichaam, dat moeielijk te elassifi-
ceeren valt volgens de beter omlijnde staatsrechtelijke en handelsrechtelijke begrippen
van onzen tijd. In de eerste plaats was zij een handelslichaam, deels vennootschap,
deels reederij. Een publiekrechtelijk karakter werd aan de Compagnie toegekend
door het recht, om op naam van de Staten-Generaal verdragen te sluiten met
IndAisrctihkee lv o3rs5t eng aefn avaonlk edne. Compagnie souvereiniteitsrechten. Het artikel luidde,
dat de Compagnie het recht had „mette Princen ende Potentaten verbintenissen
ende eontracten te maken optem naem vande Staten Generaei der Vereenichde