Javaansche gebruik hierop neerkomt, dat men sprekende tot zijn meerderen, zekere
woorden vermijdt, en wel deels door een synoniem te gebruiken, deels door de
woorden eenigszins te veränderen, deels door woorden aan een andere taal of een
ander dialect te ontleenen.
De Dajak neemt 'ook dezelfde hulpmiddelen te baat, maar alleen wanneer een
persoonlijke reden hem daartoe noopt. Doch doet de Nederlandsche boerenarbeider
niet hetzelfde, wanneer bij „urinoir” en „plait-il” (spr. pleti), of in de wandeling
pletie zegt voor „geheim gemak”, wanneer hij met besehaafde personen omgaat,
terwijl hij bij zijns gelijken daarvoor andere, ruwer woorden heeft? Dit verschil in
woordkeus is een natuurlijk gevolg van het besef der onderscheidene standen of
kringen in de maatschappij.
Het is dan ook beter te spreken van verschillende woordgroepen in het Javaansch
dan van verschillende taalsoorten, omdat er inderdaad slechts een Javaansche taal
bestaat, die zieh uit en met het volk ontwikkeld heeft en waarvan de verschillende
onderdeelen edn geheel uitmaken.
Dr. Brandes noemt het Kromo, dat ook de schrijftaal is, in tegenstelling met het
door en door gezonde Ngoko, een uitwas op den eigenlijken stam der Javaansche
taal, die, hoeveel oude en ouderwetsche bestanddeelen er ook in kunnen worden
aangewezen, voor het grootste gedeelte maakwerk is en eerst langzamerhand dien
grooten omvang heeft verkregen. De meening, veelal uitgesproken, dat het Kromo
meer tot het Sanskriet zou naderen dan het Ngoko, is ook onjuist gebleken; in het
Kromo worden slechts ongeveer 40 Sanskrietwoorden meer gevonden dan in het
Ngoko, terwijl het zelfs voorkomt, dat een Sanskrietwoord in en niet in het Kromo. het Ngoko voorkomt
De Javaansche taa! heeft een vrij uitgebreide litteratuur. Voor het grootste gedeelte
hestaan de oudste voortbrengselen uit poëzie, die ten deele aan de Indische litteratuur,
als de heldendichten der Ramâjana en Mahabharata (zie II, pag. 172) is ontleend.
Ook de taal, die de vreemde kolonisten op Java spraken, is in den loop der tijden
verbasterd, en op die wijze zou de oude dichtertaal, het Kawi, ontstaan zijn, die
alleen als schrijftaal voor de letterkunde in wezen bleef, maar overigens op Java een
doode taal werd.
MADOEREESCH. LITTERATUUR.
Het Madoereesch komt in hoofdtrekken met het Javaansch overeen, heeft ook
hetzelfde alphabet, is met het Javaansch verwant, maar mag niet als een dialect
van het Javaansch worden aangemerkt. Door den invloed van Java bezit het
Madoereesch vele in het Javaansch verouderde woorden. Voor hoog en laag bezitten
de Madoereezen geen afzonderlijke taal, maar toch gebruikt men er Kromo-vormen.
Een eigenaardigheid van het Madoereesch is de bijzondere, eenigszins zingende toon,
waarop het wordt uitgesproken, en waardoor men den Madoerees, ook als hij Maleisch
spreekt, kan herkennen.
LITTERATUUR PVER DE SOENDANEEZEN, JAVANEN EN MADOEREEZEN.
P. J. V e t h . Java, I.
T h S t. R a f f l e s . History o f Java. London, 1 81 7 . P. A . v . d . L it h . Nederlandsch Oost-Indie. Leiden, 189 4 .
D e H o l la n d e r— v a n E ck . Handleiding bij de beoefening der land- en volkenkunde
van Nederlandsch Oost-Indie, I. Breda, 1895.
S . C oolsma. West-Java. Rotterdam, 188 1 . „ Soendaneesche spraakkunst.
A . d e W ild e . De Preanger-Regentschappen. 183 0. L. Th. Ma y e r . Een blik in het Javaansche volksleven. Leiden, 1897.
„ De Javaan als mensch en als lid van het Javaansche huisgezin.
Batavia, 1894.
C . P o e n s e n . Grammatica der Javaansche taal. Leiden, 1897.
JM. adoereezen. Art. in de Encycl. v. Ned.-Indie. H a g em a n . Bijdragen tot de kennis van Madoera. (Tijdschr. v. Ned.-Indie, 1858).
P. B l e e k e r . Bijdrage tot de kennis van Madoera. (Indisch Archief, I).
J. L. v. G e n n e p . De Madoereezen. (Ind. Gids, 1895).
Koloniaal verslag 1892, Bijlage C.
E . B . K ie l s t r a . H e t e ila n d M ad o era. (G id s, 1890).
A . C. V r e e d e . Handleiding to t de beoefening der Madoereesche taal. Leiden, 1 8 7 7— ’9 0.