LITTERATUUR OYER BALI.
H. T o n k e s . Volkskunde von Bali. Halle, 1888.
R. v. E c k . Schetsen van het eiland Bali. (Tijdschr. v, N'-Indie, 1878—79).
R. F r ie d e r ic h . Over den godsdienst van Bali. (Tijdschr. v. N.-Indie, XI).
0. J. H. G r a a f v a n L im b u r g S t ir u m . Reisindrukken van K. N. A. G., 1887). Bali. v( TiJidschr. v. h
E. B. K ie l s t r a . Het eiland Bali. (Gids 1893).
J. J aco bs. Eenigen tijd onder de Baliers. Batavia 1883.
R. vv. . InEdc.k Teana l-F, . LAa.n dL-i eefnr inVcoklk. enGke.,m 1e8e7n6t)e.- en waterschapswetten op Bali. (Tijdschr.
D e o v e r ig e k l e in e S o en d a - e il a n d e n .
De bevolking van Lombok wordt geschat op 656,000. Ongeveer 50,000 van dezen
rekent men tot de Balineezen te behooren, terwijl de Sasaks of eigenlijke Lombokkers
op ongeveer 600,000 gerekend worden. Verder wonen te Ampenan en in andere
kustplaatsen nog Boegineezen, Maleiers en Arabieren en eenige Chineezen.
De Sasaks, die tot het Maleische ras behooren, versehillen in ui.terlijk weinig van
de Balineezen; ook hun kleeding en woningbouw zijn nagenoeg dezelfde. Daar de
Sasaks Mohammedanen zijn, omwinden zij zieh het hoofd met een doek en de
vrouwen bedekken soms het bovenlijf met een badjoe. Zij zijn onderworpen van
aard en minder verstandelijk ontwikkeld dan de Balineezen.
Enkele versehillen tusschen Sasaks en Balineezen vloeien voort uit verschil van
godsdienst. De Sasaks bijv., als Mohammedanen, eten geen varkensvleesch; de
Balineezen als Brahmanen meestal geen rundvleesch. Het opiumschuiven is op Lombok
minder dan op Bali; vroeger- was het zelfs door enkele vorsten verboden. De zedelijke
toestand der Lombokkers moet o v e r’t geheel veel te wenschen overlaten.
Vroeger was Lombok verdeeld in verscheidene, van elkander af-hankelijke staatjes,
die elk hun eigen vorst hadden en dikwijls met elkander in oorlog waren. Doch
voor ongeveer een eeuw riep de vorst van het rijkje Praja de hulp in van den vorst
Karangasem op Bali, die naar Lombok overstak en de stichter werd van een
Balineesch rijk op Lombok. Zelfs breidde zieh de macht der Balineezen hier uit,
zoodat zij er weldra vier rijken hadden, aan welke geheel Lombok was onderworpen.
1P8q3o9^1 na veoenle eonoirSlohgeeidn goenhdeeerll indeg Swuapsr emaaantilee idvienrgk,r edegat enee nd e dainedr errei jrkiejkne, nM onatdaerrawmi,e ripn.
De vorst van Mataram was sedert alleenheerscher over Lombok, hoewel hij in naam
nog afhankelijk was van Karangasem op Bali. Daar de vorst van Mataram het
oppergezag van Nederland erkende en steeds een trouw bondgenoot was, werd aan
odnied earf hSaunpkreemlijakthiee ivda ni nM 1a8ta4r9a mn iegte barlalecehnt. een einde gemaakt, maar Karangasem zelfs
Aan dien toestand is een eind gemaakt door de expeditie van 1894 naar Lombok.
De onlusten op dit eiland, de onderdrukking der Sasaks en de onbetrouwbaarheid
van den vorst gaven daartoe aanleiding. De gelukkig uitgevoerde expeditie heeft
eLno mhbeot ke iolanndde r ish etht arnesc hitns treeeenk sacshs isgteeznatg-r vesaind ehnetti eN evdeerralnadnedrsdc.h Gouvernement gebracht,
De toestanden op Lombok zijn in körten tijd veel verbeterd; de orde en zekerheid
worden door iemand, die voor kort herhaplde malen het eiland bezocht, zeergeroemd.
Velen krijgen bij een bezoek aan Lombok den raad, vooral een wapen mede te nemen,
„want, heet het, „de Balineezen zijn nog steeds niet te vertrouwen.Tw-
„In werkelijkheid is deze voorzorgsmaatregel echter volkomen overbodig, zegt
bedoelde schrijver in het Handelsblad, men reist er even veilig en wordt er met niet
minder voorkomendheid geholpen dan in de binnenlanden van Java. Reeds nu is er
een toestand geschapen, die menig deel van onze Oost tot voorbeeld strekken kan.
niob' I* is thans gepaeifleeerd en hecht zijn de grondslagen, daartoe door den heer
Liefnnck gelegd. Het eiland gaat een tijdperk van grooten bloei tegemoet, zooals het
zelfs in de glorierijkste dagen van het vorstenbestuur nimmer heeft gekend. Nureeds
wijst alles er op, dat dit zoo bij uitstek vruchtbare eiland, dank zij den rijkdom zijns
bodems, een bron van groote inkomsten zal worden, die ruimschoots zal vergoeden, het-
geen aan de inbezitneming werd ten koste gelegd. De eerste factoren toch voor
regelmatige ontwikkeling zijn aanwezig; rust en veiligheid heerschen thans allerwegen.
De schouwplaatsen van veel dapperheid en bloedstorting zijn tot sawahs geworden,
wier oogst duizendvoudige vrucht dpet verwachten. Van Ampenan tot Laboean hadji,
de geheele vallei door, schakelt zieh sawah aan sawah, dicht bezet met kostelijke
rijst, in hoogte en rijkdom van graan de meeste soorten overtreffend.
Komt men in de kampongs, dan wordt men getroffen door de bedrijvigheid der
bewoners. Hier is men bezig den muur, die het erf afpaalt, te hersteilen en de gaten,
die onze granaten er in sloegen, te dichten; ginds vordert een tempel, die weder
opgebouwd wordt, veler arbeid, terwijl op de pasars, waar een groote verscheidenheid
van waren is uitgestald, drommen kooplustigen zieh verdringen. Niemand is voor
eenige rustverstoring beducht. Kortom, men waant zieh veeleer in de binnenlanden
van Java dan in een eerst kortelings onderworpen gebied.
De verhouding tot de Sasaks, zij möge in enkele opzichten nog te wenschen laten,
wordt gaandeweg beter en de dag, dat zij zullen toonen geleerd te hebben, zieh te
schikken, is niet meer ver. Want dat het hun niet siecht gaat, blijkt ten duidelijkste
uit het aantal van hen, die naar Mekka ter bedevaart gaan, hetwelk in den laatsten
tijd aanmerkelijk is toegenomen. Zij verdienen geld, nu zij niet langer aan de kneve-
larijen hunner voormalige meesters zijn blootgesteld. Dit sluit niet in, dat de invloed,
dien dezen op hen uitoefenden, geheel heeft opgehouden. Integendeel. Waar deze ten
nutte van het land komt, is de oude toestand bestendigd, maar onder contröle. Zoo
was het o. a. een hoogst eigenaardig gezicht, eenige honderden Sasaks aan een water-
keering te zien werken onder leiding van slechts een Balinees, denzelfden ouden heer,
die reeds als hoogheemraad onder het vorstenbestuur fungeerde. De orde liet niets
te Vweernnescdheerenn; di evdoeorr ddeeend Szaijsna kp liisc hdti tg aellliejkrm winelsete; rh. ij is er aan gewoon, den Balinees als
zijn meerdere te erkennen. En deze verdient dit ook ten volle, getuige de prächtige
bouwwerken als Narmada en Lingsar, die hoofdzakelijk door Sasaks onder zijn opper-
toezicht werden gebouwd. Waar het kon, zijn om die reden vele vroegere Balische
hoofden in functie gebleven; alleen zijn zij ondergeschikt aan een vanwege het bestuur
aangestelden plaatsvervanger van den voormaligen radja, Goesti Poetoe Grija.”
* * *
Soembawa heeft een Inlandsche bevolking, welke in het westen in uiterlijk, kleeding,
zeden enz. veel met die van Lombok overeenkomt en tot het Maleische ras
behoort. In het oosten is de bevolking kleiner van gestalte, zij spreekt een andere
taal, en gaat gekleed als Boegineezen en Makassaren. De godsdienst is bovenal de
Islam, doch in het oosten wordt door de bewoners nog het Heidendom beleden.
Het eiland wordt in vier op zichzelf staande rijkjes verdeeld, die de Nederlandsche
souvereiniteit erkennen volgens gesloten contracten.
Op Soembawa en de verder oostelijk gelegen eilanden vindt men den overgang van
het Maleische tot het Papoeasche ras. Op Flores schijnen de bewoners uit een ver-
menging van onbeschaafde Maleiers en Papoea’s te zijn voortgekomen. Zij dragen het
zwarte haar, dat bij sommigen meer, bij anderen minder gekroesd is, lang, en
bevestigen het op het achterhoofd met een houten pen of een soort van kam.
Soemba heeft nog geen kroesharige individuen.
* * *
Timor heeft een bevolking, hoofdzakelijk gevormd uit vermenging van Papoea’s en
Negrito’s met Maleische stammen van de Molukken. In de binnenlanden overheerscht
het eerste element, aan de kusten door het verkeer het Maleische. Vooral bij de
Koepangers met lichter huidkleur en golvend hoofdhaar, in het zuiden, is dit op te
merken. Van de echte Maleiers onderscheiden zij zieh, evenals de Papoea’s, door
levendigheid, (zie pag. 4), terwijl hun huidkleur donkerder is, hoewel lichter dan
vanD ed eI nPlaanpdosecah’es. bevolking van Timor bestaat uit tal van afzonderlijke stammen, die
in dialect, kleeding, wapenrusting, gebruiken enz. verschiffen. Dikwijls worden drie