zeggen, dat onze aarde de negende is. Deze aardbollen zijn niet tegelijk ontstaan,
maar achtereenvolgens, en daarbij denkt men aan de verschillende landen en eilanden,
die door de voorvaderen der Niassers bewoond werden en waar zij zieh op hun
veelvuldige reizen eenigen tijd ophielden, somwijlen ook voor goed bleven, tot zij
eindelijk op het eiland Nias tereeht kwamen. Niet allen bleven echter hier; enkelen
trokken verder naar een ander land over zee: dat werden wellicht Batoe-eilanden. de bewoners der
Alle verhalen komen hierin overeen, dat er in den beginne niets dan duisternis
was; andere spreken van een nevel, die alles vervulde; sommige zeggen, dat uit
dien nevel, andere daarentegen, dat uit de duisternis Toeha-Sihai is te voorschijn
gekomen, zoo geheeten naar zijn kleinen aardbol, die door den wind gedragen wordt
en slechts ruimte voor een huis bevat: dat is de eerste of bovenste aardbol. Deze
Sihai heeft uit zijn adern den wind doen te voorschijn komen en deze werd de
oorsprong van den tweeden aardbol. Uit dezen ontsproot na zijn dood een boom,
waaraan zieh drie knoppen vertoonden; de uit den bovensten knop voortkomende vrucht
werd de oorsprong van Lowalangi (God), die uit den anderen van Latoere, een boozen
geest, die uit den derden van Nadaoja en Afocha, booze geesten. Hierop bracht de
boom uit zijn middelpunt weder drie vruehten, voort, die geesten deden ontstaan,
bdoieo zdee emn engsecehne nb ohoezbeb. enG evhoeoerit geobnrdaecrhata.n zijn stam droeg de boom weder vruchten
Ziedaar een enkele episode uit de scheppingsmythen der Niassers, waarin verder
nEougro pveeelsec heg evdoelekletne.n herinneren aan de Bijbelsche geschiedenis of mythen bij
Hoewel de Niassers vaak spreken van verschillende hoogere wezens, die geen
Bechoe’s of booze geesten zijn, en er zelfs vijf aanbidden, hebben zij toch eigenlijk
den God, die den naam Lowalangi draagt en van wien zij gelooven, dat hij alle
dingen gemaakt heeft. Het door hem geschapene laat hij echter niet aan zichzelf of
anderen over, want alles wordt ook door hem bestuurd. Hij heeft de macht over
leven en dood, zegen en vloek, rijkdom en armoeäe; hij,stelt koningen aan en zet
Dzei t abfl;i jkhti j uiist atalml aveahnt igN, iaaslswisectheen ds, pareloemkwteogoerndweono: rdig en een straffer van het kwaad. „Lowalangi doodt en maakt levend 1”
„Ach, mijn Lowalangi, waarom maakt gij mij arm ?”
„Lowalangi, wreek u op hem; wreekt gij u niet?”
Hoewel de Niassers dus alles van Lowalangi verwachten en zijn naam voortdurend
inni edt egne nmoeomndd hweobbrdetn., houden zij zieh intusschen bezig met offers, waarin diens naam
in Ereann ga nödnedre, r hgoeongoeerm wdeez egno,d hise dLeant ogeerep,l ataetrswt. ijl men ook nog drie voorvaderen vreest,
Een kenmerk van het karakter der Niassers levert de verhouding, waarin zij zieh
rpalanagt szeinj ntdeeg egnoodveenr mdieee rt odt agno ddeen hvoeorgheervee, no ovko oarlo uzdijenr sd. eZziejn tosctehr kverre.ezen de minder in
De vereering der voorvaderen is op Nias een kolossale macht, die aan de invoering
van het Christendom groote bezwaren in den weg legt. De gestorven ouders hebben
volgens de meening des volks voor het nageslacht, zoowel in'enge als, in meer
uitgebreide beteekenis, zegen en vloek in handen, en behooren dus vereerd te worden
om zegen te verkrijgen en ongeluk af te weren. Terstond na hun dood rieht men
voor hen in het huis een houten beeid op, een menschelijke gedaante voorstellend,
en brengt daaraan offeranden bij elke eenigszins merkwaardige gebeurtenis. Deze
bestaan uit de borstels van varkens, kippenvederen, eierschalen, iets van de lever,
de long en het hart van varkens of kippen. Bij bijzondere gelegenheden houdt men
gheugne teono km eaegn wgorrodoetne.n schotel voor, gevuld met vleesch, dat'alleen door oude lieden
Er is een klein diertje, dat hier bij de vereering der voorvaderen een groote rol
speelt, zoodat er zonder dit geen geluk kan wezen in een huis. Zij noemen dit diertje
ter grootte van een spin moko-moko en houden het voor een overblijfsel van het
hart des overledenen, en dus voor een voortzetting van den geheelen mensch. Reeds
een maand na de begrafenis bevindt zieh de moko-moko in de nabijheid van het
graf en men kan hem vandaar afhalen; al wordt dit ook jaren uitgesteld, uit het
graf gaat hij niet, voordat hij geroepen en afgehaald wordt. Dat men reeds zoo
spoedig na den dood een beeid ter eere van den overledene plaatst, zonder vooraf
den moko-moko afgehaald te hebben, geschiedt alleen, om den doode te doen zien,
dnaalta tmige nzi jnv.oornemens is, hem te halen. Duurt dit te lang, dan straft hij hen, die
. Het geheele leven der Niassers is vervuld met bijgeloof. Onze maanden en het
zonnejaar zijn hun niet bekend; zij hebben de synodische maand en het voorjaar,
maar zij teilen elke maand vol tot 30 dagen en iedere dag draagt een eigen naam.
Enkele dagen evenwel hebben een bepaald siechte beteekenis, waarbij er twee zijn,
waarop zij het padiveld niet durven betreden. Of er vaste dagen zijn met een
günstige beteekenis, valt niet te zeggen; plaatselijk bestaan hierin verschillen.
. Op de dagen wordt acht gegeven bij het planten, hetzij van rijst, zoete aardappelen,
pisang, klapperboomen enz.; op günstige dagen wordt de grond bewerkt, worden de
noodige voorbereidselen tegen de vogels genomen, wordt de dorschloods gebouwd,
de oogst aangevangen enz. Ook bij verlovingen en huwelijken komen geluksdagen
in rekening, bij handelsreizen enz., bij allerlei werkzaamheden. .
De zwangere vrouw bij de Niassers moet zieh, zoowel als haar man, van een groot
aantal zaken onthouden. ■ Zij mögen geen plaatsen voorbijgaan, waar vroeger een
mensch vermoord, een karbouw geslacht of een hond verbrand is: dit zou nadeel
doen aan het kind bij zijn geboorte; om dezelfde redenen mögen zij gedurende dien
tijd geen tarn of wild zwijn dooden of een kip slachten. En als zij het ongeluk
hebben, een kuikentje te vertrappen, moet dit misdrijf met offers weder worden
goed gemaakt. Ook mag de zwangefe vrouw niet aan het huis timmeren, niet aan
edeank bleawdderekr inbgli j.vaernb esidtaeann, , ggeeeenn stapbijakke rso f isnisrliahabnl,a dn iient dien ddoeo sd eburerk genaa, ne nszt.aan, niet op
Ook bij den landbouw speelt het bijgeloof een groote rol. Over ’t geheel Staat die
nog op zeer lagen trap, wat. vooral hieruit blijkt, dat er spade noch ploeg bij.gebruikt
wordt. ^Overal vindt men droge rijstvelden aan de hellingen om en op de bergen;
natte rijstvelden worden zelden aangetroffen. Waar men deze wel ziet, kan men er
zeker van zijn, dat in den omtrek geen ander land te vinden was. Alleen zij, die
natte rijstvelden bezitten, hebben ook meestal een patjol. Verschillende bijgeloovige
gweobrrduti kdeana rbgiaja ng egveieprada, rde emn efta mdeilnie fgereoseti. en den oogst van de rijst, en een oogstfeest
D e b ew o n e r s d e r Me n t a w e i- e il a n d e n .
Op de Mentawei-eilanden woont een bevolking,. die op ± 12,000 zielen geschat
wordt en in lichaamsgrootte, taal, zeden en gewoonten veel verschilt van de bewoners
der naburige eilanden. Zij hebben echter groote overeenkomst met de bewoners van
sommige Zuidzee-eilanden, zoodat men veronderstelt, dat zij afkomstig zijn van een
der daar thuisbehoorende stammen van het Maleische ras.
Zij zijn flink gebouwd, eenigszins geelbruin van kleur met een roodachtige tint, en
hebben fijn haar, dat een weinig gekruld is. Mannen en vrouwen dragen het haar
los over de schouders of saamgebonden op het achterhoofd. De baard is dun en
wordt uitgetrokken; de tanden worden driehoekig afgevijld en zijn blinkend wit;
thaebta kli cwhaoarmde,n vhoioerr znoioevt egr ehkeatu wondb; ewdeekl t wiso, rdwt oerdr t ggereotaotkotu. eerd met figuren. Sirih en
De vrouwen bedekken zieh enkel met een smal stuk bereide boomschors, om de
lendenen gewonden en tusschen de beenen doorgehaald; bij siecht weer dragen
sommigen een vrij grooten doek over de schouders. Een spits toeloopend hoofddeksel
met breede randen, meestal van palmbladeren vervaardigd, beschut hen tegen de
zon. De vrouwen dragen binnenshuis een Vierkant stuk boomschors of een lap grof
katoen om het middel; buitenshuis dragen zij om de schouders, de borst en het
middel een bedekking van uitgerafelde pisangbladeren en op het hoofd een driekante
muts, van pisangbladeren samengevouwen. Mannen en vrouwen versieren zieh hoofd
denra aodo,r ehne tm meti dbdleald emreent beann dbelone mvaenn , gheaells oefn roaordm egne vmerefdt er irnogtetinn gv.an koralen en koper-
AUSTEALIE, -j_0