klapperdop in een van fijn rotan gevlochten mandje. Dit is de beker van den
Alfoer. Ook hangt de Alfoer den katoenen zak, waarin hij alle ingredienten van pinang-
kauwen doet en dien hij steeds medeneemt, tehuis op. Tabak, sirih, gambir en kalk
worden bewaard in afzonderlijke kleine mandjes; de pinangnoten liggen verspreid in
den zak. Het grove huisraad vindt een plaats op den vloer, in de hoeken of längs
den wand; hiertoe behooren de bamboe watervaten, eenige manden, enz.
Als wapenen vindt men in de woning eenige geweren, voor het grootste deel
oude, verroeste vuursteengeweren. Daarnaast hangt de patroontasch, een van rotan
gevlochten netwerkje, waarin vezels van de kokosnoot, die als proppen dienst doen.
Doch naast het Europeesehe geweer ligt het Inlandsche schiettuig, in den vorm van
een blaasroer, met een dubbelen bamboekqker, waarin de pijltjes zijn. Het blaasroer
gebruikt de Poso-Alfoer echter niet in den oorlog; noordelijker stammen wel.
Zwaard en speer zijn de ffieest geduehte wapenen in de band van den Alfoer;
beide worden in de Meerstreek, waar veel ijzer voorkomt, gesmeed. Het schild is
lang en smal, van het bekende type, dat onder de üajaks en op de Molukken
voorkomt. Het heeft het aanzien van twee smalle planken, die onder een hoek aan
elkander zijn verbonden, hoewel zij uit een stuk zijn gesneden.
*
De Alfoer gevoelt zieh een vrij man, die wel heeren erkent, maar weinig geboden
en verboden van hen ontvangt. Dat gevoel van vrij te- zijn beheerscht den vrijen
Alfoer geheel. Wil hij slapen, hij doet het; wil hij werken, hij pakt het aan. Hij
heeft nog nooit geleerd, zieh te beheerschen, en schikt zieh daarom niet naar
bepaalde regels. Hij handelt naar zijn luimen; hij is nu eens vriendelijk, dan weer
het tegengestelde, maar zonder een vast beginsel. Misschien heeft zijn opvoeding tot
dezen karaktertrek het hare bijgedragen. Als kind toch was hij gewoon, in alles te
worden toegegeven; hij heeft niet geleerd, zijn karakter te vormen, doch slechts op
te volgen, wat hem in het hoofd komt.
Over ’t geheel is de Alfoer goed; doet men hem geen kwaad, dan zal hij het een
ander ook niet doen, tenzij een der heeren hem gelast heeft, een ander te dooden.
Een sprekende karaktertrek der Alfoeren is hun gastvrijheid. Bij de offerfeesten
komt die sterk uit; uitnoodigingen-worden daartoe aan naburige kampongs gezonden
en ieder, die wil, mag komen. De reiziger neemt dan ook geen voedsel mede op
weg; hij weet, dat hij dit overal kan krijgen. Die gastvrijheid is minder een beginsel
van den Alfoer, dan wel een uitvloeisel van de redeneering, dat hij die ook terug ontvangt.
Hun eerlijkheid wordt eveneens geroemd, doch Tragen doet de Alfoer om alles.
En al steelt de Alfoer niet, hij liegt sterk; hij is in het algemeen onwaar. Niet
alleen in getuigenissen, maar ook in het dagelijksch leven speit hij u allerlei dingen
op de mouw, en hij vergroot en verkleint alle daden. Overigens is de Alfoer in den
omgang een gezellig wezen, die gaarne een praatje maakt, hoewel hij in zaken
achterhoudend is.
Wij moeten hiermede van de Posö-Alfoeren afstappen; wie er meer van wenscht
te weten, leze in de belangrijke artikelen van den heer Kruyt verder.
De I n b o o r l in g e n va n B o e r o e .
In de tweede plaats zullen wij nader stilstaan bij de Inboorlingen van het eiland
Boeroe, volgens Riedel.
De inheemsche bewoners van het eiland Boeroe zijn lichtbruin van kleur, de
vrouwen met een eenigszins Mongoolsch gelaatstype. Het sluike haar is glinsterend
zwart, de oogen der meeste vrouwen zijn kwijnend of smachtend, terwijl het gezicht
verder zonder uitdrukking is. Door het afvijlen der tanden en het ruim gebruik maken
van sirih met kalk is de mond vervormd en zijn de lippen gezwollen. De borsten,
middelmatig van grootte, hangen na de. bevalling met onaangename plooien slap neer.
De energie der Inlandsche bevolking van Boeroe is door een regelmatige onder-
drukking der strandbewoners sedert eeuwen geheel verlamd. Voor spei en dans
bestaat daardoor «ook weinig opgewektheid, en daar de vaecinatie er niet wordt
toegepast, is de bevolking niet vermeerderd in aantal wegens de aanzienlijke sterfte.
Het karakter der vrouwen wordt door Riedel als ijverig beschreven; zij zijn zacht
van natuur en vreesachtig van aard. Onder de meisjes als kinderen moeten veel
sterfgevallen voorkomen, en om nu het verbroken evenwicht te hersteilen, worden
de pasgeboren jongens, als dit onopgemerkt kan geschieden, in de bosschen neergelegd
en aan hun lot overgelaten.
Er bestaat een Sterke band van bloedverwantschap. De schoonzoon of -dochter
mag met den schoonvader of -moeder samen eten. De schoonzoon wordt nimmer bij
den naam, maar „saawang”, d. i. „aanhanger” genoemd. Wanneer een man of vrouw
kinderen heeft, worden zij met den naam van het oudste kind, bij wijze van eeretitel,
aangesproken. Zwagers en zwagerinnen mögen niet in elkanders nabijheid komen.
Heeft de broeder het ongeluk, tegen den man zijner zuster te stooten, dan betaalt
hij aan zijn zuster een boete, gewoonlijk een stuk lijnwaad.
Meisjes en jongens worden voor het intreden der geslachtsrijpheid besneden; onder
de Mohammedanen heeft dit plaats volgens de regels van den Islam. De leer van
Mohammed werd hier in den loop der 15e eeuw ingevoerd en vond op de noordkust
fanatieke aanhangers, doch de bewoners van het binnenland zijn Heidenen, met een
soort van manen-cultus en het geloof aan den invloed van geesten op het leven der
menschen. Tal van ceremonien bestaan er, om die geesten te bedwingen. Regenmakers
en regenverdrijvers vindt men hier. Wil men den regen verjagen, dan neemt
de regenverjager een stuk fijn rotan van 0,4 meter lengte, omwikkelt het eene
uiteinde met een stuk lijnwaad en steekt dit in keukenasch. Daarna prevelt hij vele
onverstaanbare klanken, steekt met het rotan drie tot vier malen naar de piek, waar
de wolken zieh verzamelen, en zegt hardop: „Verdrijf den regen, gij rotan karaai,
laat dezen van den weg voorbijgaan.” Nog volgen er eenige ceremonien, om den regen
te bedwingen. Wil men na droogte gaarne regen hebben, dan neemt de regenmaker
een ijzeren en een aarden pot en legt beide in het water, onder een verzoek om regen.
Voorbehoedmiddelen tegen ziekten, die door booze geesten veroorzaakt worden,
heeft men er vele; onderscheidene bestaan in droge bladeren, wortelen, boomschors
en anderszins, om de lendenen vastgebonden. Men had vroeger ook middelen, om in
den oorlog onkwetsbaar te zijn; het hart van een hond maakte moedig en vlug.
Sympathetische toovermiddelen, om mannen en vrouwen van liefde waanzinnig te
maken, worden door velen aangewend. Men neemt daarvoor sirih, pinang of tabak,
waarover eerst eenige vaste formulieren worden uitgesproken, en die men in de
sirih-doos legt. Wanneer de man of vrouw, waarop men het oog heeft, daarvan
gebruikt, dan is hij of zij niet meer in bedwang te houden en vervolgt voortdurend
het voorwerp der liefde. Verder spreekt men bepaalde spreuken uit over de door
een vrouw voor het baden te bezigen, geraspte kolapanoot, over de olie, die zij voor
het haar gebruikt, of over een stuk haar, dat men van de vrouw is mächtig geworden.
Het krachtigste middel is de siwi, een stuk toebereide gember, dat men onder het
prevelen van bepaalde wenschen in den grond begraaft op plaatsen, waar de man
of de vrouw gewoon is te loöpen. Wordt op dit plekje door den betrokkene getrapt,
dan is hij of zij onherroepelijk het slachtoffer van den persoon, die het middel heeft
aangewend, om de Aan droomen woliredftd eg rtoeo tvee rwwaeakrkdeen .gehecht en men geeft er allerlei verklaringen
van. Het afleggen van een eed wordt bevestigd door het drinken van water, waarin
onder eenige ceremonien zout is opgelost; wordt er aldus een valsche eed afgelegd,
dan zal hij, die de onwaarheid sprak, tegen de eerste nieuwe maan overlijden.
De huizen zijn op palen gebouwd, ongeveer V2 meter boven den grond. Elk huis
wordt door een gezin bewoond. Wegen bestaan in het binnenland niet tusschen de
gehuchten, enkel voetpaden. Het terrein onder het huis wordt elken dag schoon-
geveegd. Rondom de huizen vindt men aanplantingen van suikerriet, Spaansche
peper en andere veldgewassen. Bij het bouwen van een nieuwe woning worden
allerlei formaliteiten in acht genomen; de bloedverwanten en vrienden helpen hierbij
elkander, en door toovermiddelen zoekt men een goed plekje uit, terwijl men daarna
aan de voorouders offert. Jongelieden, jongens en meisjes, krijgen in de woning
afzonderlijke slaapplaatsen. Sterft iemand in een huis, dan wordt het vertaten en
zoekt men een ander terrein. Daardoor vindt men de dorpen na eenige jaren
dikwijls niet op de plaats terug, waar ze vroeger stonden.