350 VERKLARING VAN HET ZWERVEND LEVEN. VOEDSEL.
De Australische Negers zullen wij verder beschrijven in hun natuurtoestand, zooals
zij leefden in de vrijheid, met weinig of geen aanraking met de Europeanen. De
aanraking met de laatsten toch is zeer ongunstig geweest voor de naturellen; niet
alleen zijn geheele stammen uitgeroeid, o. a. de Tasmaniers, wier laatste vertegen-
woordiger in 1876 ten grave daalde, maar de strijd tusschen beide ook het karakter der inboorlingen niet verbeterd. elementen heeft
Het leven der inboorlingen stond geheel onder den invloed van de natuur des
lands. Door het droge khmaat der binnenlanden en de eigenaardige inheemsche
plantenwereld, die met dit droge klimaat in overeenstemming was, welke hoofdzakelijk
bestond uit bladlooze mimosa’s, blauwgroene myrtaceeen en de protaceeen, met bijna
naaldvormige bladeren, waren de bestaansmiddelen niet rijk. Loofboomen ontbreken
in het subtropisch Australie bijna geheel, doch struiken en boschjes bedekken het
land met een dicht, ondoordringbaar netwerk. De grassen groeien in bundels; de
kokospalm ontbreekt geheel, en vruchtdragende planten en eetbare wortelen zijn
hzealdddzeana,m o. m Diana rhduono r onwdaesr hodued ntea tuvuoro rzeier n.arm voor de bewoners, die groote moeite
Ook de dieren wereld was er niet geschikt- voor de menschheid.. De buideldieren,
kenmerkend voor dit werelddeel, zijn als huisdieren onbruikbaar, als jachtdieren’
evenals de emu’s, moeielijk te bereiken en ook dan nog niet van veel nut. Als eenig
half getemd huisdier was de dingo te besehouwen, maar overigens boden de dieren
sslcehcihtttes rewnde,i nbigo dennu td eana ni nbdoeo rblienvgoelnk inwge. iniOg ovko odred eevko?g«e']s, hoe prächtig door kleuren
Uit deze natuurlijke omstandigheden is het verklaarbaar, dat de Australiers een
zwervend leven moesten leiden. Als zij in hun behoeften wilden voorzien, moesten
zij rondzwerven van de eene plaats naar de andere, waar hun voedsel te vinden was.
Deze rondtrekkende scharen konden niet groot zijn, omdat de voorraad des lands
nergens aanzienlijk was, en hieruit valt de versnippering in kleine groepen te verklären.
Ook ligt het voor de hand, dat zij zieh meer in de kuststreken dan in het
bvienrnmeenelardnedr d mwoeersdte.n ophouden, omdat hun karig VoedseL door zeedieren aanzienlijk
Doch uit die arme natuur des lands moest vanzelf volgen, dat de Australiers niet
keurig waren in de keus van hun voedsel. De Australiers eten schier alles, wat
eetbaar is, zonder veel lcieskeurigheid. Hoe verder men echter naar het noorden
komt, waar de natuur milder en zelfs schoon is, des te hooger Staat de levens-
standaard der, inboorlingen. Het minst ontwikkeld schenen de inboorlingen van
Nieuw-Zuid-Wales te zijn; de bewoners van de Moreton-baai hebben veel betere
hutten en leven meer in gezelschap dan hun stamgenooten in het zuiden. De
bewoners van de Keppelbaai dreven zelfs een belangrijken ruilhandel.
* *
Wij moeten ons enkele oogenblikken bezighouden met het voedsel der Australiers.
W at het plantaardig voedsel betreft, werden door de meest ontwikkelde stammen
verschillende soorten van yams verbouwd. Dit is de eenige arbeid, dien zij verrichten.
Deze soort van arbeid vindt men schier uitsluitend op de eilanden.
Het meest bekende wilde voedsel der Australiers is wellicht de „nardoo”, die,
vooral na den belangrijken tocht van Burke en Wills, in Engeland algemeen in
gebruik is gekomen. De „nardoo” is het product eener kryptogamische plant, die
zeer algemeen wordt aangetroffen. Haar vrucht is ongeveer zoo groot als een erwt
ewno rdwto zrdijt togte zdueievge rdg esdtoaomr pth aeanr inin deknle ivnoer mho uvtaenn ktrleoigngee nk oaefk jtees wgeribjrvaecnh.t . Vervolgens
sooDrete n„ nvaardno ov”a rebnesh ohoeret ftt ooto dk e dfeazme iplilea ndte re evna revnoso rekno mheetn g, ehsleatcwhet lMk avrsoillsetar.e kEtv neineat lso pv edlee
gewone varens gelijkt; zij heeft rechte en slanke stengels, die omtrent 30 centimeter
lang zijn en aan hun einden een klein, in vieren verdeeld uitspruitsel hebben, veel
gelijkende op een bloem. De vrucht of „sporocarp” van de „nardoo” is hetgedeelte, dat
gegeten wordt; het is merkwaardig om zijn eigenschap van water in zieh op te nemen
en hierdoor in omvang te vermeerderen. Wanneer de vrucht in water geweekt wordt,
zweit zij binnen het uur zoo op, dat zij tweehonderd maal grooter is geworden.
DE NARDOO. WORTELS. EUCALYPTUS.
De „nardoo” is, op zijn wijze, zeer nuttig; als hij met andere voedzame spijzen
vermengd wordt, is hij een zeer schatbaar voedingsmiddel. Wanneer men niet anders ■
gebruikt, is, zijn voedende kracht bijna gelijk nul, en ofschoon hij de maag uitzet en
het gevoel van honger verdrijft, geeft hij echter aan het lichaam geen kracht.
Zelfs als hij met visch wordt gegeten, moet er vet of suiker bij gevoegd worden,
om er de behoorlijke voedingskracht aan te geven. Met ,de verwonderlijke opgeruimd-
heid, die Wills, zelfs onder de grootste wederwaardigheden, kenmerkt, geeft hij m
zijn dagboek een buitengewoon duidelijke en heldere beschrijving van hetgeen men
ondervindt, indien men eenigen tijd van een onvoedzame stof moet leven. Hij hield
veel van den „nardoo” en gebruikte hiervan een behoorlijke hoeveelheid, maar ver-
magerde langzamerhand en schreef in . zijn dagboek, dat „onder het gebruik van
„nardoo” uit te hongeren in het geheel zoo onaangenaam niet was, behalve de
zwakheid, die men gevoelt, en de volstrekte onmogelijkheid, om zieh eenigszins op
te Hweetk vkoenom; adaem esettel uvsot ewdsoerl dst cheirj netv, evnowoeral l vvoolkoor mdeen Aduosotrr avlieerrzsa, ddigied .”aan de oevers der
rivieren wonen, te bestaan in de wortels van riet en andere waterplanten. Daar de
taak, om het zieh te verschaffen, alles behalve aangenaam is, laat men die over aan
de • vrouwen; dezen moeten tusschen het riet tot halver lijve.in de modder waden,
omD ed ew worotertlesl sw morädcehnt igo pt ed ew goerdweonn.e Australische wijze bereid. Eenige steenen worden
op een hoop gelegd en gloeiend gemaakt. Op deze worden vervolgens de wortels
gelegd en door een tweede laag steenen bedekt. Om een genoegzame hoeveelheid
waterdamp te verkrijgen, legt men er een groote hoeveelheid gras overheen, waarna
ovAerl awlleosr deeenn hdoezoep zwaonrdt elws oredvte ngwewelo rnpoeng. zoo goed toebereid, toch blijven zy zeer
vezelachtig;, de inboorlingen eten ze dan ook niet op, maar kauwen ze en spuwen
ze, na er het zachte uitgezogen te hebben, uit, evenals een matroos zijn uitgekauwden
pruim ; rondom elk kamp ziet men dan ook een groot aantal dezer kleine vezelballen.
Dezelfde .vezelen worden ook gebezigd, om er touw van te maken, en men vervaardigt
er Doeo k vveriswcohnsndoeerlriejkne enk ennentitse nd vear n.i nboorlingen. van verschillende planten komt nooit
beter uit, dan wanneer zij zieh water willen verschaffen. Op een schijnbaar woeste
plaats, waar geen enkel spoor van water gevonden wordt en waar men geen enkelen
vogel ziet rondvliegeh als gids voor water, hetwelk verderaf kan worden aangetroffen,
voHorizj ietz ideet iunibt oonralianrg zzeiekhe reto c„hE vuacnal ywpatit”e r oefn gvoomed-bseolo.men, die op grooten afstand
zichtbaar zijn; op deze trekt hij af. Hij kiest een plaats uit, op 2 of 3 meter van
den stam, en begint met zijn „katta” den grond om te spitten, zoodat de wortels
bloot komen; deze haalt hij uit den grond en begint ze te bereiden. Hij snijdt ze
in ■ stukken van de lengte van omtrent 30 centimeter, zet deze naast elkander in het
yat van boombast, dat een Australier meestal bij zieh heeft, en wacht dan met
geduld af, wat er geschiedt. Uit de ondereinden der wortels beginnen dadelijk eenige
droppels water te zijpelen en kort daarna stroomt het water er overvloedig uit,
zoodat men weldra een behoorlijke hoeveelheid heeft.
Is de inboorling buitengewoon dorstig, dan neemt hij een stuk van een wortel,
' splijt het in de lengte open en zuigt .het u it; het is dan even saprijk als een
waOtemrm welaoteenr . te verkrijgen, worden altijd de jongste boomen, d.i e er het meest f,r i. sc|h
uitzien, gekozen en van deze neemt men de zachtste wortels. Nadat al het water
er uit gezakt is, worden die wortels gestampt, tusschen twee steenen fljn gewreven
en vervolgens gebakken; de Eucalyptus geeft dus zoowel eten als drinken.
Daar de inboorlingen evenwel, zooals wij reeds gezegd hebben, voornamelijk leven
van dierlijk voedsel, bestaat een groot gedeelte hunner voedingsmiddelen dan ook uit
alle mogelijke dieren, zooals zoogdieren, visschen, week- en schelpdieren en insecten.
Het vangen en verzamelen der schelpdieren is het werk der vrouwen, vooral omdat
het zoo zwaar is en zij er veel voor moeten duiken. De vrouwen doen dit in
Australie overal; deze gewoonte heerscht zoowel in het hooge noorden in de Golf
van Carpentaria als in het zuiden op Tasmanie. Op den tocht van Labillardiere, om