De „pringittan”, de plaats, waar de wajang vertoond wordt, is gewoonlijk een
houten loods, waarin als tooneelscherm een stuk doek gespannen wordt. Bij aan-
zienlijke Javanen dient daarvoor een kleine, overdekte galerij, waarin men het scherm
spant. Ächter het gordijn bevindt zieh de dalang, de vertooner, die de poppen,
welke hij in een kist bij zieh heeft, laat manoeuvreeren, terwijl hij de rollen, die zij
vervullen, reeiteert. Als het noodig is krijgsrumoer na te bootsen, hrengt hij
met zijn voet een soort van ratel in beweging. Voordat de dalang zijn voorstelling
begint, brengt hij steeds een offer aan de geesten. De dalang wordt bijgestaan door
vele helpers, waaronder de muzikanten, soms ook door een zangeres. De voor-
stellingen beginnen des avonds en duren het grootste gedeelte van den nacht.
De wajangvoorstellingen geven gewoonlijk onderwerpen uit de oude, mythische
DE KRIJGSDANS OP BORNEO.
gesehiedenis weer, toen de goden nog met de menschen verkeerden, onderwerpen uit
de Javaansche heldensage en uit de lotgevallen der rijken Madjapahit en Padjadjaran.
Het Indische tooneel stelt zieh daarbij ten taak, in den volsten zin des woords een
getrouw, hoewel min of meer geidealiseerd beeid van het menschelijk leven te zijn,
van het leven in al zijn wisselvalligheden en contrasten. Vele stukken zijn uit de
Sanskrietlitteratuur afkomstig, doch dikwijls buitengewoon vrij overgezet of veranderd,
daar de bewerker die taal niet voldoende verstond en op eigen houtje uitleggingen gaf.
Eindelijk is nog de wajang-b'eber te vermelden, waarbij geen poppen voorkomen,
maar de dalang de gesehiedenis, welke hij reeiteert, op roilen papier afgeteekend laat
zien, welke rollen verder afloopen, naarmate hij met het verhaal worden begeleid door de rebah of tweesnarige viool. verder komt. Deze
De wajong-wong (wong = mensch), tooneelvertooningen, waarbij menschen in plaats
van poppen optreden, heeft zieh uit de gewone wajang ontwikkeld en dagteekent van
het midden der 18e eeuw. Deze heeft zieh echter tot de vorstenlanden beperkt en hier
wordt zij nog alleen bij uitzondering vertoond. De personen spreken hierbij ook niet,
evenmin als de poppen: dat doet de dalang; zij luisteren alleen door hun standen,
hun mimiek de voordracht van den dalang op en versterken daardoor den indruk
bij het publiek.
De topeng onderscheidt zieh in het wezen der zaak niet van de wajang-wang;
ook daarbij treden de personen zelf op in een tooneelvoorstelling. De topeng is echter
niet uit de wajang voortgekomen, maar komt in de Soendalanden oorspronkelijk voor.
Hier is echter ook de wajang bekend; eveneens komt de topeng bij de Javanen voor.
Het woord topeng beteekent eigenlijk masker, gemaskerde voorstelling, omdat de
vertooners gemaskerd zijn. De maskers zijn van licht, fijn hout vervaardigd en met
zorg geschilderd; zij dienen, om daarmede de gelaatstrekken van overledenen of
conventioneele personen voor te stellen. De maskers, die goden voorstellen, zijn geheel
verguld, die van helden of aanzienlijken hier en daar verguld, goudgeel gekleurd enz.
* $
Op Java zijn zang en dans steeds vereenigd; zangeressen van heroep zijn tevens
danseressen. De danseressen heeten taledek, doch zijn in Europa meer onder den
Soendaneeschen naam ronggeng bekend. Zij improviseeren hun liederen. Het dansen
bestaat hoofdzakelijk in kunstmatige verdraaiingen van de lenden, armen en handen,
terwijl de voeten nauwelijks gebruikt worden. De slendang wordt daarbij bij afwis-
seling om het lichaam geslingerd of uitgespreid. De danseressen staan nu eens Stil,
bdeawn ewgieriegr. loopen zij voor- en achteruit, doch nimmer maken zij een springende
Ook in de andere gedeelten van den Archipel komen dansen voor, doch wij kunnen
ons daarmede niet verder bezighouden. Van de vermaken op Java noemen wij nog
de tijgergevechten op de vorstelijke verblijven, waarbij een buffel tegen een tijger
vecht; de hanengevechten, die niet alleen op Java, maar op de meeste eilanden
gevonden worden en waarop de Maleier nog meer verzot schijnt dan de Javaan.
De hanengevechten wekken vooral emotie door de aanzienlijke weddenschappen, die
daarbij plaats hebben. Bij alle feesten speien de hanengevechten een voorname rol,
vooral bij huwelijken. Behalve de Maleiers zijn ook de Makassaren en Boegineezen
aartsliefhebbers van dit spei; bij hen hebben hanengevechten schier dagelijks plaats.
Verder noemen wij nog de kwartelgevechten en de krekelgevechten; bij deze is ook
het wedden weer de groote attractie. Op de Buitenbezittingen komen de krekelsgpeevie
cvhotoern jowngeeinnisg. voor; op Sumatra’s westkust vindt men ze, maar alleen als een