III.
A fdeel.
x.
H oofd*
STUK.
Eenwy-
V)gs,
meene Myrten niet veel grooter dan Palm-
blaadjes, donkergroen van Kleur en welriekende.
Uit de mikjes der Bladen komen enkelde
Bloempjes voort, die als een Kwastje o f Pen-
feel van Meeldraadjes uitgeeven, hebbende de
Blaadjes omgeboogen, aangenaam van Reuk.
De Kelk verandert in een langwerpige Befie ,
die als gekroond is , en drie Holligheden heeft,
met Nierachtige Zaadjes bezwangerd.
Groot is het verfchil der Myrten, naar de
Groeyplaats niet alleen , maar ook naar den
aart. Men heeft ’er die in Grootte en Blad,
als ook in de figuur en kleur der Besfen, ver-
fchillen. Dus is ’e r , volgens M u n t i n g , een
Groote , Middelbaare en Kleine Tarentynfche
Myrtus bekend : een Laurier-, een Palm- en
een Rosmarynbladige: een die de Besfen langwerpiger
dan de gemeene, en eene die dezelven
wit heeft, met de Bladeren vol Gaatjes o f Blaasje
s , gelyk die van ’t St. Jans Kruid. Men vindt
’er ook met dubbelde o f volle Bloemen, welke
zeer raar zyn , en die den Reuk van Citroenen
hebben , deswegen Citroen-Myrtus genaamd.
Onze Ridder maakt, in navolging van den
Kruidkundigen M i l l e r , zeven Verfcheiden-
heden van die Gewas , welken zyn Ed. met
naamen onderfcheidt. i . De Roonifche, die de
Blaadjes Eyvormig , de Bloemfteeltjes langer
heeft: 2. De Tarentynfche, zynde de Gemeene
kleine met ronder Besfen: 3. De Italiaan-
fch e, met de Blaadjes fpitfer, de Takken reg-
l, ter;
ter: 4. De Spaanfche met dergelyke Blaadjes, UI.
zeer digt by een : 5. De Portugaulfche met Afi^ £L*
zeer fpitfe, doch tevens breede: 6 . De Neder- H o o f d -
landfche met fpitfe fmalle, en 7. De Gefpitjle, 5TUR’
met zeer kleine, fmalle , fpitfe Blaadjes. Dee
ze laatfte is de gene , welke men Rosmarynbladige
Myrtus noemt. Alle de twaalf Soorten
van Myrtus , by T ournefort, zyn hier
in begreepen.
Waarfchynlyk hangt dit meest van de Voort-
teeling en Behandeling a f ; doch eenigen der-
zelven fchynen oirfpronkelyk te verfchillen;
gelyk de Breedbladige Roomfche, de Spitsbla-
dige Spaanfche, en de Tarentynfche of Gemeene
kleine Myrtus voorgemeld, zo Ray oordeelt,
die de twee laatften overvloedig in Pro-
vence, in de Haagen en Wildernisfen, groei-
jende gevonden hadt. Volgens Gerard
komt de Gemeene , in de Zuidelyke dorre ,
ongehavende Bosfchen , als ook aan de Zee*
Kust, uit de Spleeten der Rotfen voert. Men
noemtze, in de Landtaal van Provence, Nerto
en in die van Languedok, Murtra ou Herba
daou Lagui, ‘ dat is Kruid dér Meiren ofMoe-
rasfen ; aan welker Oevers zy veel voorkomt
in dat Land. Die met dubbelde Bloemen zou
door Peireskius , by het Dorp Castellet, wild
groeijende gevonden en van daar overgebragt
zyn in deszelfs keurigen H of, alwaar die Heer
dezelve lang gekweekt, en uit denzelven aan
de Vorften en Liefhebbers van fierlyke G e was
»