„ ni. A B R U S.
A fdeel.
Hoofd- Behalve de Vlinderbloem zyn de Kenmerken
stuk. een flaauw vierkwabbige Kelk, met de boven-
Titn- fte Kwab breedst, negen Meeldraadjes, aan ’t
mannige, Qr0Ijdftuk: van onderen fairren gegroeid, van
boven gaapende: een ftompe Stempel, en Kloot-
ronde Zaaden.
i. De eenigfte Soort (i) , te vooren in het
frecatoria. Geflagt van Glycine geplaatst, is een Gewas ,
b o o n t je s . dat men van ou^s Abrus genoemd heeft. Ten
K. xxvii. minfte worden daar toe betrokken die Koraal-
's' 3‘ roode Erwtjes, welken, uit Gelukkig Arabie in
Egypte gebragt zynide, meer dienden tot verfie-
ring van ’t Jonge Vrouwvolk, dan tot Spyze,
zo Veslingius aantekent. Mooglyk zullen
zy ooit wel, hier of daar , als Kraaltjes
aan Dräaden gereegen , tot Paternosters in gebruik
zyn; waar van de bynaam ontleend. Men
noemtze in Indie , alwaar het Gewas algemeen
is , Weegboontjes , om dat van dezelven , by
fom-
( i ) Abrus. Syit. Nat. XII. Cen. 12s6. p. +72, Veg, XIII.
p. 53 3. Glycine Jol. abrupto-pinnatis , Pinnis numerofis ob-
.Jufis. Sp. Plant. II. p. 1025. PI. Zeyl. 2S4. BURM. Fl.- Ind.
p. K I . Hort. Ups. 22*. ïhafeolus Glycyrrhizites , Folioalato
&c. SLOAN. Jam. 70. Hifi. I. p. ISO- T. 112. f. 4 , 5, 5.
Phafeolus Arborescens alatus &c. Plok. Alm. 294, T. 214. f.
5. Pifum Indicutn minus coccinema. C. B. Pin. 212. Abrus.
Tesl. AEgypt. 25. Hort. Cliff. S*. HlLL. ~4nat. 21. Orobus
Indicus, Abrus Alpini diftus’, Fru&u coccineo atri maculä.
notato. Burm» Zeyl. ToUBHF. In ft. p. 393. Abrus Frutex.
R umph, Amb. V . p. 57, T . 32. Konni. Hort. Mal, VUL
p. 71. T. 39.
fommigen , in plaats van Gewigt gebruik ge- III.
maakt wordt,- doch by ons voeren zy dikwils
den naam van Weesboontjes , wegens de hoog- Hoofde
roode Kleur met een zwarte Vlak aan’t end, TUK*
even als men fomtyds de Weeskinderen uitge- drfjteM*
monfterd ziet. In Oostindie noemt menze Za-
gay welk woord van Arabifche afkomst is en
op het gebruik derzelven , in het foldeeren
der Metaalen, zoude zieD. Eenentwintig van
deeze Korrels, zo zy groot zyn, maaken een
Maas zegt R omphi us , ’t welk zo veel is
als een Drachme of Vierde Loots; van de kleine
vierentwintig , en men moetze zekerlyk ,
daar toe, egaal uitzoeken en frifch neemen:
want van de mynen bevind ik dat wel derp'g
in een Drachme gaan. Te vroeg afgeplukt,
voegt hy ’er by , of door "t leggen op een
doffe plaats, wordenze geheel zwart; gelyk ’er
ook veelen onder de mynen, en wel de grootten
zyn; fommigen van de kleinften bruin ,
in plaats van rood , maar even ’t zelfde heeft
plaats in een Tuiltje van de Zaadhuisjes of
Haauwtjes deezer Weegboontjes, gelyk die zig
geopend vertoonen. Dit Tuiltje, waar van de
Afbeelding in de Natuurlyke grootte, op Plaat
XXVII, in Fig. 3, is gegeven, heeft men uit
China overgebragt, en daar zitten , behalven
de gewoone rood en zwarte, ook bruine en
zwarte Boontjes in de omgedraaide Haauwtjes:
gelyk men ’t zelve, in myne Verzameling,
befchouwen kan*
Ee 3 ’£ Gei
l , DEEL. V. STUK,