III. gen, hier gebruikt, van Westindifche Gewas-
A f d e e l . f c n Z y D i
Ho° fd' D e l i m a. STUK.
gmwr j-je byzondere Kenmerken van dit Geflagt
zyn; een v y f bladige Kelk, zonder Bloemblaadjes
en een tweezaadige Befie.
L Hier van is maar ééne Soort (i)> °P Ceylon
Dtiim* 2roei jende, door de waarneeming van den ver-
f*. , maarden H e r m a n n u s bekend geworden,
Rïnkige. dJe den bynaam van Rankige draagt; fchoon
het, volgens debefchryving,een Boom is , met
Beukebladen , geplooid , geribd en gefteeld ,
brengende uit ieder Oxel een losfe Pluim voort,
van gefteelde Bloemen , die langer is dan de
Bladen. De Ceyloneezen noemen dit Gewas
Koroswael, om dat zy van de Bladen , die
hard en ruuw zyn, tot glad wryven o f polyllen
gebruik maaken. De Hoogleeraar N. L. B u r-
ma n n u s heeft een fraaije Afbeelding daar
van uitgegeven. Dewyl R h e e d e maar v y f
Meeldraadjes aan het Malabaarfe Gewas, genaamd
Piripu, g e e ft , zo is die aanhaaling
twyfelachtig.
L A-
( i) Deüma. Syst. Nat. XII. Gen. «572. p. 3«4 . Veg. XIII.
Gen. «72. p. 411. W- z nl' 2°S- Am' Acai‘ I< P* 4 ° 3 -
ïipu. Hort. Mal. VII. T. 3 4 * BUKM. Fl. lnd. p. 122. T. 37.
f. i.Fmtex Indicu* fanncntofuj, Foliis hispicli* ligicli*. IJDRJ»,
Zcjl. 101.
L a g e r s t r o e m i a . III#
Afd e e l -
Een zesbladige gekrulde Bloem; een zesdee- XL
lige Klokvormige Kelk ; veel Meeldraadjes,
waar van de zes buitenften dikst en langer dan Monogj*
de Bloemblaadjes : maaken de byzondere Ken-8"*'
merken uit,
De eenigfte Soort f i ) van dit Geflagt, dat 1.
naar den Sweedlchen Heer Lagrrstroem, ,. - „ + * mui Inatca•
die de Kruidkunde door zyne Reizen in Oost- oostindi-
indie veel bevorderd heeft, genoemd is , komtfche*
by Rumpjiius voor, opdér den naam van
Tsjin - K in, baarblykelyk van Chineefchen oir-
fprong. Die Autheur z e g t , dat het een fierlyk
Boompje is , met verfcheide Stammen opfchie-
tende, omtrent Mans langte hoog, wordende
wegens zyne fraaiheid in China in de Tuinen
en Bloemperken nagehouden. De Sibi van
Kaempfer , die' hier aangehaald wordt, in
Japan groeijende, was een Gewas als de Granaatboom
, met langwerpige gladde Bladen,
digt by elkander aan de Takjes, die aan ’t end
groote Bloemtrosfen hadden, van twee o f meer
Spannen omtreks. De Bloemen waren zeer
fraay, rood van Kleur, als Anjelieren, uit zes
Blaadjes, aan den rand gekruld, beftaande, en
aan lange Steeltjes buiten de Kelken uitfteekende,
(1) Lagerftïoemia. Syst. Nat. XII. Gen. 667. p. 365. Neg.
XIII, Gen. 667. p. 41a. Mant. 402. Tsjin- Kin. RuMEH. Amb,
VII. p. 61. T. 28. Sibi. Kaempe. Am, p. g jj.