Hl. de Huizen en Kamers mede verficren deedt 3
vul ltr0okt geenszins met de voorgaande Soort, en de
■ menigte van Vinblaadjes, wel den- o f elf paar
aan een Steel groeijende, die, volgens de Aft
bedding, ook geenszins uitgegulpt o f uitgerand
zyn, doet ’er dezelve grootelyks van verfchil-
len.
IJpofd
STUK.
Eenvjy
V*ge.
J jJ ’a ƒ 3 ) Paauwe-Kuif die ongedoornd is.
de. e Deeze , op Ceylon waargenomen, is voorheen
als overeenkomftig met de voorgaande
aangemerkt geweest, en het fchynt nog twy-
felachtig o f de Doornen, die dikwils aan een
zelfde Gewas ontbreeken , genoegzaam zyn ,
om de eene Soort van de andere af te zonderen,
r ,
G u i L A N O l N A .
Van dit Geflagt zyn de Kenmerken reeds,
opgegeven , toen ik de twee laatfte Soorten ,
*n.D.die Boomen zyn , befchreef * ; des gaa ik nu
i f iS T * tof de anderen over*, als
T.
GuiUndi-
fia Bonduc♦
Balletjes-
Stiuik*
(O Guilandina die gedoomd is , de Finblaad-
jes Eyrond, met enkelde Doornen'.
Een
( 0 Poinciana Caule inermi. Am.. Acad. IV. p. 313. Cent.
146. 1’. Fol. bipinnatij , Fol. ovato. oblongis , Caul? inetmi.
Jiort. Cliff. IJS. FI. Z ty l. IS9. Crifta Favonis Flore elegan-
tisflme variegato. Burm. Zeyl. 79. FI. Ir.d,, 9%.
■ (1) Cuilemdina aculeata, Pinnis ovatis, Foliol. aculeis fo-
Jluijus. Syst. Nat, XII. Gen, J12. p. 291. ffegt XIII. Gen,
Ëen Geflagt van Planten , door Plu mi e r Ilt.
Èonduc getyteld , volgens den Amerikaanfchen
naam, komt overeen met de Balletjes - Struik Hoofd-
van Rümfhius , een Doornaehtig Gewas , STÜK’
dat de Stranden van fommigen der Molukkifche^f*’" " *
Eilanden op eenige piaatfen ontoeganglyk maakt;
De Stam is dikwils een Arm dik, en breidt
zig zydewaards uit met üyve Takken, diefom-
tyds langs den Grond kruipen, hier en daar zig
wat verheffende, en aan de dunne Rysjes met
haakige Doornen , byna gelyk de Eglantieren ,
doch yl bezet. Aan deeze Rysjes komen de
Bladen by vyf , zes o f zeven paaren voort, drie
o f vier Duimen lang zynde en half zo breed ,
en aan hunnen oirfprong een krom Haakje hebbende.
Z y fluiten zig by nagt onder den Steel
famen gelykerwys de Tamarinden en andere
flaapende Plantgewasfen. Uit het end der Takken
komen gebaarde Trosten voort van Bloemen
, wier Blaadjes agterom geboogèn zyn ,
en op welken platachtige Haauwen volgen van
drie o f vier Duimen lang en twee Duimen
breed, digt bezet met flappe dunne Stekeltjes,
die echter, door den Ouderdom, aan de bruine
drooj
i7 . p. 329. tiert. Ciiff. j j 8, Bonduc vnlgare majus poly«
phyllura. Plum. Gen. 15. Acacia gloriofa ,, Lentisci folio
&c. Pluk. Alm. 4. T. 2. f. 2. Lobus echinatus. Sloane.
Jam. 144. Hifi. 1. P* 4°* Frutex Globulomm. Rumph. Amb.
V. p. *9. T. 48. Csfalpini» aculeis reepris, foüolu ovatis,
F l. Zeyl. iJ7.
II. DKEI» V, &V&