HL
Afdeel«
IX.
H oofdstuk.
Etnviy
V lg t.
ftreeks de Kaspifche Z e e , dit Gewas ook waar-
neeraende , befchryft de Vrugtmaakende dee-
len op de volgende manier. ,, Het heeft naauw-
„ lyks eenigen Kelk. De Bloem is vyfbladig,
„ wit, zeer vlak uitgebreid,* de Blaadjes lang-
,, werpig , hol , met een ftompe Huikswyze
„ tip. ’t Getal der Meeldraadjes is van twaalf
,, tot vyftien, zo lang als de Bloem , met
„ langwerpige geele Meelknopjes, van onderen
, , in tweeën gedeeld. Het Vrugtbeginzel is
,, Kegelvormig, in een drietepeligen Stempel
„ uitloopende ; de Vrugt een Sappige, don-
„ kerroode Befie, welke door aanryping zwart
„ wordt, van een Zoutachtigen Smaak , be-
„ vattende een Kegelachtig Steentje, zeerfpits
„ aan ’t boven- en rond aan ’t onder - end ,
, , van buiten met twaalf putjes, van binnen
,, een enkele Kern bevattende, die rolrond is
„ en geel , ' met een geftreept geel bekleedzel.
„ Weinige en gegaffelde Tuiltjes, die als de
,, Vrugt afvalt overblyven, maaken den Hee-
„ fier Doornachtig. De Bladen zyn Sappig,
„ Zeegroen , langwerpig , van agteren dunst;
,, als zy afgevallen zyn met een bruine Stip
a, op het Lidteken van het Steeltje gemerkt” (*},
G i N o r i A. Rivier-Roos.
De byzondere Kenmerken van dit Geflagt
zyn : een zesdoelige Kelk en z e s , Bloemblaadjes;
»
(*) Fallas Reizen, I. Deel. Anhang. p, 454,
jes: dc Vrugt een Zaadhuisje met ééne Hol-
ligheid, vierkleppig, gekleurd, veelzaadig • XX.
bDe eenigfte Soort ( 1 ) maakt een Gewas Hoofd-
uit, ’t welke den Heer J a c q u ï n op de Zan-8TU**
dige Oevers der Rivieren van ’t Eiland Kuba is Ginoria
voorgekomen, wordende van de Ingezetenen^
Rofa del Rio , dat is Rivier-Roos, g e n o em d . fW«tiadi.
Hy hadt dit nieüwe Geflagt dus getyteld ter
gedagtenisfe van wylen den Markgraaf G i n o -
r i , Keizerlyk Gouverneur van Livorno, een
Heer de Natuurlyke Hiftorie. zeer genegen ,
door wien met groote Kosten te Florence een
Tuin van uitheemfche Plantgewasfen is aangelegd.
Het maakt een zeer fraaijen Heefter ,
van drie o f vier Voeten hoog, die zig in ront
de Houtige Takken verdeelt, met fpits Lancetvormige
effenrandige . gladde Bladen , zeer
kort gefteeld , gepaard , anderhalf Duim lang.
Eenbloemige Steeltjes komen uit de Oxelen
en aan ’t end der Takken voort, met fchoone
Bloemen, byna een ' Duim breed, die een roo-
den Kelk hebben en blaauw van Kleur zyn ,
uit zes Blaadjes beftaande. Twaalf Meeldraadjes,
met Nierachtige Knopjes , die groot zyn,
omringen het Vrugtbeginzel, dat een Zaadhuisje
wordt, ’t welk na het uitvallen der Zaadjes,
met den Styl en Kelk, nog lang, als een roodachtige
Befie, aan de Takken ftaan blyf t.
Dus
(1) Ginotia. Syst. Nat. XII. Gen. 605. p. 329. tf&XfU*
pen. 605. p. 372. jAcq. Amer^ 22, Hiß, p. 14s. T. 91«
II« D??!,, V, STWIt.