A fdeel.
IX.
H oofd* I X . H O O F D S T U K .
STUK*
Befchryving van de T w a a l f m a n n i g e
Hee sters, Dodecandria , dus wegens het
getal der Meeldraadjes , dat meer dan tien en
minder dan twintig is , en veeltyds twaalf,
genaamd.
H et eerde Geflagt, tot de Heefters be-
hoorende , dat hier voorkomt, vo e r t,
naar den vermaarden Italiaan B occone , door
wien de Kruidkunde, zo wel als de Natuurlyke
Hidorie in ’t algemeen, grootelyks bevorderd
is, den naam van
B o c c o N I A.
Behalve de algemeene van deeze Klasfe zyn
deszelfs Kenmerken een tweebladige K elk, zonder
Bloemblaadjes; de Styl in tweeën gedeeld : de
Vrugt een drooge éénzaadige Befie.
i. De eenigfte Soort ( i ) is een Amerikaanfch
Gevras , door P l u m i e r Takkige Bocconia
Heeftec- met Wollige Bladen van Beerenklaauw gety-
• teld, achtig*.
( i ) Bocconia. Syst. Nat. XII. Gen. s91. p. H s * Neg.
XIII. Gen. S9t. p. 3^7- Hort. CHff. 202. Jacq. Amtr. Hiß.
p. 145. Bocconia ramofa Sphondylii folio tomentofb. PLUM.
Gen. SS* Trew. Ehret T. 4. Bocconia ramofa &c. BROWN.
J am . 244. Chelidonium majus Arboreum Foliis Quercinis.
SLOAN. Jam. 82. Hiß. I , p. Ijl*. T . 1 2 ; , CoCOXihuitl,
Kern. Mex. 158.
teld, en ook door den beroemden T r ew in III.
Afbeelding gebragt. Men vindt hetzelve, door
S l o a n e , Groote Boomachtige Chelidonium, Hoofd» ,
met Eike - Bladen , getyteld ; die wil, dat d itsrvK-
het Bytende Kruid van Mexiko, by Her-
hakcez , zou zyn , hetwelke fomtyds twee
o f drie Ellen hoog wierdt, hebbende. Bladen als
die van Boomvaren. De Heer Jacquin,
dit Gewas op de Westindifche Eilanden aan-
treffende , bevondt het een Boompje te zyn
van negen Voeten hoog, hebbende den Stam
oneffen, hol , gevuld met een wit Merg, ge-
lykerwys de Vlier, en het Hout gaf een roodachtig
Sap uit, zegt zyn E d ., gelyk de Stinkende
Gouwe; De Stam was boven in weinige,
ronde , broofche Takken verdeeld , met
Vinachtig uitgefneeden Bladen , een half Voet
lang , gefteeld , van onderen Wollig. Aan ’t
end van ieder Tak kwam een Pluim van een
Voet lang, met menigvuldige Bloemen, groenachtig
van Kleur, Eyvormig zo lang de Kelk
geflooten blyft. ’t Getal der Meeldraadjes
hadt hy altoos twaalf o f zestien, zeer zeldzaam
tusfchen beiden , en nooit minder o f
meer bevonden. Na ’t afvallen van eenïgen,
zegt hy , blyven ’er vier over , welken men
in de Afbeelding van Plumier voor Bloemblaadjes
heeft aangezien. Dit hadt onze Ridder
ook gedaan, gelyk de beroemde T r ew te regt
aanmerkt (*). De
(*) Gen. Plant. Ed. I. & II., zegt deeze, en men vindt
zulks
J