III.
ArDEKL.
VIII.
Hoofdstuk.
Een wy ■
vi[t.
Casfia met veele langwerpige Bladen , een rood»
achtige Bloem en zeer groote dikke Haauwen,
met drie Ribben. Ik heb een ftuk van zulk
eene Haauw, dat anderhalf Duim breed en éên
Duim dik i s , dus in de doorfnydihg ovaal ,
waar aan die drie Ribben, twee by elkander
aan de eène zyde , zig zeer duïdelyk, dikker
dan Pypefteelen , overlangs, vertoonen , niet
alleen; maar door haare grove dwars-Aderen,
even als Takjes maakende, die zig met elkan»
der vereenïgen, zeer zonderling èn van de ge*
woone Pyp - Kasfie , die ook de Haauw veel
ronder h e e ft, verfchillende zyn. De Wanden
van de Haauw, de middelfchotten, en alles,
is ook veel grover ; de Kleur van buiten niet
zwart maar graauwachtig bruin.
Buiten twyfel is het deeze, waar van Brèyn
de Afbeelding geeft onder den naam van Bm-
filiaanfche Pyp * Kasfie met eene roodachtige
Bloem T * ) . ’t Getal der Vinbladen heeft deze
lve, wel is waar, niet meer dan twintig,doch
dit valt ongelyk ( t ) . Die Autheur merkt aan,
dat het een ongemeen fchoone Boom i s , in
Brafil groeijende , zo ten opzigt van de Bladen
als van de Bloemen , welken kleiner dan in de
Egyp*
(* ) casfia fiftula Brafilian» Flore incarnato. Cent. I. T.2J.'
( f ) De Hoogleraar N. L. BURMANNUS maakt zelfs,
op deeze Soort, van eene Malabaatfe, uit het Kruidboek van
Garcin gewag, dieveertienpaarige Bladen heeft, langwerpig
gefpitst, eens *o groot als iq de figuur V18 deiV beroemden
COMöïEtYN. Ft, Ind. p. S7\
Egyptifche zyn , doch ook v y f bladig , met M.
Meeldraadjes, zwaar getopt, de drie onderden AFvD1flEL“
eens zo lang als de bovenden (*). Wat deHooFD-
Haauw aangaat , dezelve , zegt hy , van die fi
guur en grootte, als zy door L o b e l en P i s
is afgebeeld , wordt van M a r c g r a a f be-
fchreeven als twee Voeten lang en v y f Vingeren
dik zynde ; (doch dit zal men in den omtrek
moeten verdaan,) en een weinig omgekromd, als
een Poolfe Sabel. Dezelve fpreekt ook van
drie Ribben als aangelymde Peezen , overlangs,
en zegt dat de doorfnyding ovaal is , gelyk in de
myne plaats heeft. Zyn Ed, vergelykt den buiten-
Bast by de Schors van een Boom; moetende de
Haauw met een Hamer aan dukken geflagen
worden , om het Merg te bekomen , dat in
Celletjes, van een Pennefchaft wyd, tusfehen de
middelfchotten vervat is, waar in een Zaadkorrel
legt , van grootte en figuur als een Amandel
, in een harde Dop een witte Hoornachtige
Kern bevattende,
Van het Merg deezer Wilde Pyp • Kasfie
hadt M a r c g r a a f gezegd, dat hetzelve ook
wel zwart is , maar bitter van Smaak en famer-
trekkende. P i s o ze gt, dat de onrype wel van
dien aart, doch de rype Haauwen Purgeerende
zyn. L ob e l , de Haauw van deeze Brafiliaanjr
(V) Welke gcbrekkelyke Afbeeldingen, van deeze en de
andeie Casfiaas, in het Kruidboek van WsinmanK Plaat;
N. 34®, 341* voorkomen, is hier uit Zonneklaar, c a TI, Diel. V. Stuk.