Afdeel f a O Aftragalus, Me naauwlyks een Steng
xiv. heeft, met een menigte van byna ongefkcelde
Hoofd- JVortelbloemen.
STUK.
xll Een zonderling Gewas, dat T o ü r n e f o r t
AJtragalus m
Tragoïdes. IQ Armenië heeft waargenomen , maakt deeze
ac0htige.orn' Soort uic > wel,<e °°k groeic in de Noordelyke
deelen van Afie. Het heeft geen Steng o f
Bloemfcheede, maar Takken, uit den Wortel
voortfpruitende, langs den Grond verfpreid en
als daar tegen aan gedrukt; bekleed zynde mee
kleine, gevinde, Haairige Blaadjes. De Bloemen
komen ongefteeld, digt getropt, aan den Wortel
voort: zy zyn geel; hebben ruige ÏCelken met
zwartachtige Tandjes , en daarop volgen, rondachtige
gladde Haauwtjes. ’t Gewas is , naar de
aanmerking van Amman, zo digt, dat het een
fraaije Aardzoode gelykt. Het verfchilt aanmer-
kelyk met dat van Buxbaum. G melin heeft het,
in ’t vroege Voorjaar, menigvuldig in deWoelty-
nen aan Rivieren in Siberie bloeijende gevonden.
(42) Aftragalus met een Boomachtige Stengen
*ba. gedoomde Bladlteelen.
Eoksdoorn
Dit
(41) Aftragalus fubacaulos Floribus numerofis fubfesfill-
G meL. Sib. IV. p. J2. Aftr. Otientalis acaulos Flore luteo.
TOURNF. Cor. 28. Buxb. Cent. lil. p. 21. T. 3*, f. 2. Aftr.
iepens Barbas jovis foliis, A mm. liutb, 170.
(42 ) Aftragalus Caudice Arborescente, Petiolis fpinescenti-
bus. Aftrag. aculearus Fruticofus Masfilienfis. Pluk. Alm. «So.
Tragacantha. C. B. Pin. 38g. Cam. Epit.^s. Hort. Cliff. 361.
Mat. Mei. 348. Touknf, Injl, 417, Itin. p, 21, 23. Gouan
Monsp,
D I A D E L P H I A. 54?
'r Dit is het Gewas, dat de zo bekende Gom MD.
Dragant uitlevert. Men noemt het, in ’t La- ^
tyn, Tragacantha , eene benaaming van Griek- Hoofd*
fche afkomst i. betekenende juist het Nederduit-STÜ,:*
fche woord Boks doorn, De vermaarde T our - dn/.***’
m e f o r t maakte ’er , onder dien naam,jeen
Geflagt van, ’ t welk door den Ridder aan dat
van Aftragalus is ondergefchikt. De Hoogduit-
fche, Engelfche en Franfche naamen komen op
’c zelfde uit, hoewel het van de Franfchen ook
Barbe de Renard en Adragant geheten wordt.
Het groeit in de Zuidelyke deelen van Europa,
aan de Middellandfche Z e e , vooral op het
Zeeftrand by Marfeille, weshalve het den naam
van' Marfiliaanfche Bpksdoorn by fommigea
vo e r t, en P l u k e n e t noemt het Astraga-
lus van Marfeille, die Heefterachtig en gedoomd
is.! Het komt-ook veel voor by den Berg
Ethna, op Sicilië, en op Heuvels rondom den
Berg Ida van Kandie, alwaar gezegde T our n
e f o r t het naauwkeurig waargenomen heeft,
. Een dikke Pen -, W or te l, die in de Oppervlakte
van den Grond Houtig is , geeft ver-
fcheide Stengen van een Duim dik, zig in ’c
ronde .uitfpreidende en neerleggende. Deeze
Stengen zyn hard en Spongieus, bevattende
veel Gom tusfehen haare .Vezelen, en met een
rimpelige bruine Schors, die een Linie dik is ,
om-
M o n sp . 386. Ge s . P t o v . 523. ß . Tragacantha: affinis Lanugi-
nofa f. Poterium. G. B, Pin. 388. Gron. Orient, zzC, Xiaga-
cintha altera, Poterium forte. Clus, Riß, xs$,
... , ’ * Mm'
I V Deel, V. Stuk,
pRll
K-iiK
ïSPSEll mm
I * 1
M srIË p
hEAr::\
ï:2É£vm
i f a g
y y
téI
iï& m & i
mgmp,i
w M m
I
•J'raSglg I
t e Ä s
% im
IM J
n a
m M
-.V;L"
4rk
nnp|
iWM'
I
jmWxg'