m
H Ë
M
U vM L
III. A n d r o m e d a .
Af iie l .
vm. Zekere Planten , die in de eerfte opflag
stukFD" 8roote]yks naar de Heide gelyken, en op even
Eenwy- de zelfde pkatfen voortkomen , zyn, wegens
vigt. de verfchillendheid der Teeldeelen, daar van
afgefcheiden. Rajüs en Micheliüs wil.
denze onder den naam van Ledum begrypen;
B uxbaum noemdeze Chamcedaphne en Polii-
fo lia ; Heister Ericoides en Dillenïüs
Ericonia. T oürnefort begreepze, met
Rudbeck en Pet iver, onder ’t Geflagt
van Erica o f H e id e , waar van zy echter,
wegens de verdeeling van den Kelk, dè Bloem
en ’t Zaadhuisje, in vyven , en wegens bft
getal der Meeldraadjes, behoorden afgezonderd
te worden, zo L innuEüs oordeelt, dieijJpt
zonderling i s , zo veel overeenkomst tusfcHen
dit Gewas en de bekende Maagd der Fabel*
Hiltorie vond t, dat hy ’er den naam van An*
dromeda 3an toegeeigend heeft (*).
Dit Geflagt, welks Kenmerken, behalve,dë
figuur der Bloemen, (die echter in allen niet
Eyrond is, mét den Mond in vyven gedeeld,)
met die van ’t voorgaande overeenkomen, bevat
thans twaalf Soorten, meest Europifche
en Virginifche Gewasfen als volgt.
( O Ah.
(*) SI Ovidio i fabulam de Andromeda conlcribenti, hsec
ante Oculos fuisfet Planta , vix melius quadrate ut attributa,
qui more Poëtieo ex humili ttantlo produxisfe: blympuiw.
Fl. Lapp* p. t»7*
( i ) Andromeda met enkelde zydelingfe Bloem• ni» ;i
Jlseltjes en KlokswyzeBloemen; do Blaai*
jes gepaard, opleggende ,Jlomp, omgekruld. Hoofd«
Maar eenmaal was deeze Soort den Ridder ï.'
in de Laplandfche Gebergten, en wel in ’t
den van den N a g t, (zo men ’ t Nagt mag noe-J'erhoe*
men , zegt zyn E d ., wanneer de Zon boven de
Kimmen is , en zo fterk fchynt, dat haar Straa-
len ’t Gezigt belemmeren, ’t welk tevens door
de fterke Schaduwen van het laage Schynzel
als beneveld is , ) voorgekomen. Op zekere
plaats , vier Uuren gaans ten Noordwesten van
»t Gebergte WalliVari , in 5t Diftrikt van Lu-
la , groeide dezelve in groote menigte, doch
was meest in ’t Zaad gefchooten, zo dat hy
daar aan flegts een enkeld Bloempje vondt.
’t Gewas zweemt veel naar Heide, geeven-
de tot een Hbutigen Wortel veele dunne Sten-
getjes uit, ongevaar twee Voeten hoog, die in
Takjes verdeeld zyn , veel dikker door de
Blaadjes van een half Duim lang, dezelven
Schubswyze bekleedende. In' ’t eerst meende
zyn Ed. dat dezelven driekantig ; doch bevondt
( i ) Anirmtda ped. iolitanis latcralibus, Cor. campanula-
tis, Fol. oppofitis imbricatis obtufis revolutis. Syst. Nat.
XII. Gen. 540. p. 299. Vtg, XIII. Gen: 549. p. 33*. Andr.
Fol. quadrifariam imbricatis , obtufis. Fl. Snee. 123. And".
Fol. triquetre imbric. obtufis, ex Alis florens. Fl. Lapp. its,
T. I. f. 4, Hort. Cliff. ISJ.
II, Dssi«v. stob«