III. Bladen, een Boomachtige Steng, de bui-
AFxiuL' tcnfle Kelk onverdeeld*
stuk! ” Deeze Oostindifche voert den bynaam van
Veel- Popelierbladige. Het zou de Strand Nieublad-
mawige. ß om Van R üm p h i ü s zyn , wiens Bladen,
oud wordende, veel naar die van den Zwarten
Popelier gelyken. De Bloemen zyn als Roosjes,
geel van Kleur, gaapende den geheelen
voormiddag , doch ’s namiddags zig fluitende,
en dan ligt rood wordende. In k midden is
een Stykje met geele Meelknopjes bezet, de
Vrugt wordt een vyfhoekig Zaadhuisje van twee
Vingeren lang en een Duim dik, in v y f Holligheden
veele Zaadkorrels bevattende. Hier
mede fchynt overeen te komen de Bupariti
van Malabar, die een hooge dikke Boom wordt,
daar de Ambonfche doorgaans maar een Strnik
b ly ft, o f dén Stam zelden dikker dan een Man
om zyn Middel heeft.
iv. (4) Hibiscus met Hartvormige, rondachtige,
Tiliaceus.
Linde- OUMadige.
f4) Hibiscus Fol. Cord, fubrot, indivifis aciim. crenatis, Cnu-
le Arboreo, Cal. «cteriwe decem - dentato. R. Lurdb. 532.
Fl. Zeyl, iS9- Malva Arborea maritima. Sjlqane. Jam. 95,
Hiß. I. p. z i j . T. 134« f. 4» Alcca Mal. Abutili folio,
Flore minore. Raj. Hiß. 1070. Alcea Indica Sinarum Flore
lnteo Malvaceo. Pluk. Amaltb. VI. p. 3 jj. f. j , Althxa maritima
Arborescens diffbfa. Brown, Jam. 284. Novella.
RumPH. Amb. II. p. zi8. T. 73. Pariti f. Tali - Pariri.
Hort. Mal. I, p. J3. T, 30. Ketmia Zeylanica fempem-
xens Sc dorens, Fl, Lnteo. Buum. Ztjl, p. 13«, Bua.vi, Fl.
hut, p. i j o.
onverdeelde, gejpitjle, gekartelde Bladen, UI.
een Boomachtige Steng, den buitenjlen AF£“ L*
Kelk tientandig. Hoopd«
TUK.
Deeze Soort is de eigentlyke Nieuw-Blad p,ija«.
Boom van Rümphiüs, dusgenaamd, om datdr,at
’er geduurig jonge Bladeren aan voortkomen.
Hy groeit op alle de Oostindifche Eilanden,
en ook zo ’ t fchynt in Westindie: ten minfte
wordt hier t’huis gebragt de Boomachtige Zee-
Malva van Sloane , met een rondachdg,
klein , gefpitst Blad , dat van onderen wit i s ,
en van wiens Bast men Touw kan maaken:
zo ook die van Browne, beiden op Jamaika
waargenomen. Hier toe behoort de Pariti o f
Tali-Pariti van Malabar, een Boom van drie
Mans langten hoog, wiens Bloemen van buiten
ruuw, uit den witten geelachtig in k midden
rood zyn, met den bui ten ken Kelk uit tien
fpitfe Blaadjes beftaande, k welk met de Kenmerken
van dit Geflagt beter ftrookt. De jonge
Bladen zyn driekwabbig, van onderen, met
drie Gaatjes. Aan den voet der Bladfteelen
komen groote rondachtige Stoppels voor. Men
maakt van deezen Boom veel gebruik in Oost»
indie, en , zo het de Ceylonfche Ketmia met
Linde-Bladen , die altyd groen is en bloeit ,
van den Hoogleeraar Bdrmannüs z y , daa
wordt hy aldaar Surigahas o f Zoaneboom genoemd
, om dat de Bloemen by het opgaan
va?