Afdeel.
xiv.
Hoofdstuk.
i.
Liparia
fpb&rica.
Rondkoppige.
D.
Gramini!»]
ftlia. tJGigrea.sbla-
Zes Soorten, van de Kaap afkomftig, komen
’er in voor, naamelyk,
( 1 ) Lïparia met Bloemlmfdjes, de Bladen
Lancetvormig, geribd en glad.
Deeze Soort, waar van de Geflagts-Kenmerken
ontleend zyn , is een zeer fraaije Kaapfe
Bloem - Heefter zegt L inj ï^ u s , die een
Steng heeft van vier Voeten hoog, ftevig en
glad, met ongefteelde breed Lancetvormige
Blaadjes, als die van Steekende Palm , doch
langer , glad , effenrandig , f t y f , fpits , met
fcherpe punten. Het Bloemhoofdje , aan ’c
end der Takken voortkomende, is als een Kelk
omringd met Blaadjes, van langte als de Bloemen,
eö gelykt veel naar den Kelk der Artisjokken.
De Bloemen zyn geel.
( 2 ) Liparia met Bloemhoofdjes en Jmalle fpit-
fe , ongejleelde Bladen overhoeks, de Kelken
ruig.
Deeze , ook aan de Kaap , op Zandvelden
groeijende , is een Takkige Heefter met Grasachtige
Blaadjes , die f t y f , glad en fpits zyn ,
byna gelyk de Naalden der Pynboomen. Het
Bloem-
( 1) Liparia Floribus Capitttis » Fol, Lanceolatis nervofis
glabris» Syst. Nat, Neg. XIII. Cen. 1319. p. 534. Mant.
ai5ï. Genifta Aftic. Rusci Fol, longioribur , Floribus luteis
in globutn congeftis. R i j . Denir. 1*7.
(2) Liparia Flor. Capitatis , Fol. linearibus alternis acutiï
fisïiitnuï j Calycibus villofis. Mant. 2S1. Genifta Aftioma Fo-
liis Pinaftri. R i j . Otndr. i o j .