m .
A fdeel.
XIII.
Hoofdstuk.
Vtd
XlXHHiïC,
baazende menigte van Katoen uit, welke men
aldaar tot het weeven der Chitfen en Katoene
Lywaaten bezigt. Op de Oostindifche Eilanden
heeft men een grooter Soort van Katoen*
hoornen, die wel eens Mans Iangte hoog worden
, kunnende fomtyds twee o f drie Jaaren
duuren , en men weeft ’er ook wel Doek , doch
maakt ’er meest Katoene Garen van, zo R u m -
f h iu s verhaalt.
’t Gewas, dat de Katoen voortbrengt, heeft
volgens de befehryving Bladen, gelykende naar
die van den Wilden Wyngaard, zagt en witachtig
met eenige Wolligheid. Het draagt
geele Bloemen, die in % midden paarfchachtig
z y n , en eene Vrugt als een klein Appeltje o f
Groote Noot, rondachtig gefpitst, welke, in
eene witte Wolligheid, rondachtige bruine Zaa-
den bevat, grooter dan Peper, met een wi t ,
vet Merg. Deeze Vrugt gaat in drie , vier
o f v y f deelen open, welke de Wol als in een
Kelk bevatten. Ik hebze van alle die gedaanten.
De Zaaden zyn in de Geneeskunde van
gebruik, wordende geteld onder de verzagten*
de Middelen, in ’t byzonder dienftig in Melk-
dranken tegen de Hoest en Borstkwaalen, als
ook tegen het Bloedfpuwen en den Rooden
Loop. De Olie , daar uit geperst, kan van de
zelfde vrugt zyn als de Amandel - Olie.
f * ) Katoenboom met gepalmde Bladen, de
Jtip.
( 2) Cotfypium fol. palrnatis, Lobis lanceolatis , Caule
Fï«t-
M o n A d e l p h i a . 391
Jlippen Lancetvormig , de Steng Heefter-
achtig. xm.
Deeze is h e t , dien A E v 1 n u s afbecldt enSy u x .
befchryft, zeggende dat dezelve in eenige Tui- n.
nen en Plantagiën van Egypte groeide, doch % £ £ £
dat men aldaar geen gebruik maakte van des- Hocge,
zelfs Wo l , wordende die van de voorgaande
Soort , in Syrië o f op Cyprus geteeld, daar
toe in genoegzaame veelheid aangebragt. Men
kan ’er byvoegen op Maltha , alwaar de Katoen
- Teelt van dat Zaay - Gewas ’t voornaam-
fte beftaan der Ingezetenen uitmaakt. V k s -
l 1 n g 1 u s hadt aanzienlyke Katoenboomen
by de Waterleiding der Stad Kairo, gezien.
„ De Bladen , (zegt h y ) , op Violetkleurige
„ Takjes zittende, zyn , volwasfen, als in v y f
„ Slippen diep verdeeld, waar van de twee
„ onderften , als ook de bövenfte en Jangfte,
„ met een klein hoekje Blads vergroot” . Dit
zyn de Slipjes die de uitgefneeden hoeken
Romp maaken, zo L i n n j e u s fpreekt. Hier
door is'deeze Soort van de voorgaande genoegzaam
onderfcheiden. T o u r n e f o r t ze gt,
dat de Bloemen donker paarfch zyn , ’t welk
we-
Fruticofo. Gosf. Caule erefto. H. Clif. GRON. Oriënt. 20S.
R. Lugdi. 359. Gosf. latifoliutn. RUWFH. Amb. IV. p. 37.
T. 13. Gosf. Arboreutn Caule laevi. C. B. Pin. 430. Gosf.
Herbaceum, f. Xylon Maderaspatenfe, rubicundo flore pett-
taphylleum. PLUK. Alm. 172, T. 188. f. 3. Cudupariti. Hort,
Mal I. p. j j . T. 31. Xylon Aiboreum. ToURNF. Injl. i» i.
ÜSRM. Fl, Ini. p. Ijo.
B b 4
H. Deel» V . Stub*