III» Deeze groeit niet alleen op de Bergen van
vm.L’ Lapland, maar op de Switferfche Alpen en in
H oofd- Siberie ; ja , zo het fchynt, ook in Engeland.
stuk. g y heeft Stengen van een Voet lang en ge-
v!*''nuy' (teelde witachtige Bladen, metzwarte o f blaau*
we Besfen, welke, (zo het de eerde Vitis Id$a
van C lu s iu s is, door hem op den top van
Schnealben o f Sneeuw-Alp, boven Newberg,
waargenomen ,) Vrugten draagt, die fomtyds
de grootte hebben van Kerfen, niet onaangenaam
van Smaak. De Laplanders agten ze
weinig en noemenze Kraai]en •Besfen.
UvaUrfi, (-4) Arbutus met hurkende Stengen en geheel
Beeren-’ ongekartelde Bladem
druif.
Het Gewas, dat C l o s i u s onder den naatn
van Uva Urfi o f Beerendruif afgebeeld, en
waar van T o u r n e f o r t dus een byzonder
Geflagt gemaakt heeft, komt in Switzerland en
in de Noordelyke deelen van Europa , niet alleen,
maar ook in de Gebergten van Langue-
dok, Provence en zelfs in Spanje, voor. Aldaar
Snee. H . Clijft R. Lugdbat. 440. HALL. Helv, 415. OEB.
Dan. 73. Vitis Idasa Fol. oblougis albicantibus, C. B. Pin.
470. Vitis ldxa L Clvs , Hiß. f . p. 61. Pann. p. 77, 78.
(4) Arbutus Caul. procunsb. Fol. integerrimis, Fl. Lapp,
16z. T. 6. f. 3. Fl. Suec. H. Cliff. &c, Mat. Med. 211.
HALL. Helv. 41 s. Uva Urfi Cl tIs. Hiß. I. p. 63, Hisp.
p. 79. Icon optima, item,Lob. Icon. 365. & Oio.Dan. T. 33.
Radix Ida:a pntata 8c Uva Urfi, J. B. Hiß. I. p. 524. ArbsL«
tus Noveboracenfibus Bearberry, Cold. Noveb, 104.
D e c a n d r i a . yj
daar was het een Heeftertje, met buigzaams M.
T a k je s , ongevaar een Vo e tlan g, op den-Grónd
leggende, en Bladen als die van den Aardbede-Hoofd-
Boom, doch naar ’t end breeder o f Spatel vormig ,8TÜK*
zynde niet getand. Het is door geheel Lap-maS'W£r
land en Sweeden zeer gemeen , groeijende op
de droogde dorre Zandvelden, en aldaar Meel-
besfen genoemd wordende. Sommigen hebben
het aangezien voor een Soort van Vosfebes-
fen (F ïtis Idcea,) daar het in geftalte weinig
van verfchilt *. De Bladen zyn wat langer o f * zie
langwerpiger , zo de Heer H a l l e r aan-bladz' +,z*
merkt, en de Bloemen komen by Trosjes uit
de Toppen der Takjes voort. L inn/eus
heeft bevonden , dat de Stengen van een tot
drie Voeten lang zyn , en, de jonge inzonderheid,
rood van Schors: het L o o f, altyd groen
beftondt uit Eyronde Blaadjes, den rand omge-
boogen hebbende en byna Wollig: aan ’t end
der Takken kwamen enkelde Trosjes voort,
van twee totjjgt Bloemen , elk op haar eigen
Steeltje, met een Schubbetje onder ieder Bloem.
De Kelk was zeer klein , in vyven gedeeld,
ftomp, ftandhoudende, paarfchachtig: de Bloem
Eyvormig , wit , met een vyftandigen, omge-
boogen , (lompen , Vleefchkleurigen , Mond:
3c getal der Meeldraadjes tien, de Meelknopjes
tweeborflelig : het Vrugtbeginzel Ey.vormig ;
de Styl langer dan de Meeldraadjes; de Stempel
ftomp ; de Vrugt een ronde gladde Befie
met een droog Vleefch. O f
II. Deel. v, stuk.