III.
A fdeel,
xn.
Hoofdtuk:.
S c h u ilzandige.
I.
Aft' i*nth\ major
Grooce,
Maleitfch , Cimbang Tsjulang geheten wordt.
’ D ie , welke zyn Ed. by den naam van Ceylon-
fche onderfcheidt , fchynt my weinig hier van
te verfchillen (*_).
M e l i a n t h ü s .1 Honigbloem.
Een vyfbjadige Kelk met het onderfte Blaadje
bultig: vier Bloemblaadjes, met een'Honig-
bakje beneden de Jaagden; eeh vierhokkig Zaad-
hnisje met vier Kwabben: dit maakt, behalve
de ongelykheid der Meeldraadjes , de Kenmerken
uit van dit Geflagt.
Het bevat twee Soorten, beiden uit Afrika
afkomftig.
s ( 1 ) Melianthus met enkelde Stoppeltjes, aan
de Bladfteelen vast.
Dit Gewas wordt Honigbloem aan de Kaap
genoemd van de Nederlanders , om dat de
Bloemen eene rykelyke veelheid van zeer aangenaam
Vogt , dat niet minder Smaakelyk dan
de beste Honig is , uitgeeven , zynde bleek
rood van Kleur. De Hottentotten, en de Euro
(*) Vit ex (Ze-ilanica) Fol. pinnatis ttrnis quinisve integef-
rïrais, Flatibus cotymbofo-paniculatis. Bürm. Fl. Ind. p.
ÏJ8.
f i ) Melianthus Stipulis folitariis, Petiolo adnatis. Syst. Nat.
XU. Gen, 79S- p. 4«» Zei;. XIII. p, 4*J- Hort. Cliff. 492.
Ups, 18x. R. Lugdb. 401. Toürnf. Injï. 430. Melianthus
Africanus. Hxrm. 'I,ugd¥. 4x4. T. 419. Pimpmelia Ipicata
maxima Africana, BARTH. A tl. Hafn, II. p. j8.
D D Y N A M k. 3 53
ropeaanen zelfs , zyn daar op zodanig verlek- JU.’
kerd , dat zy die Plant nooit vóorbygaan , Afdeel,
zonder daar van te proeven. Hier te Lande , Hoofd-
ïnsgelyks, is de overvloed daar van in deszelfs,TUK*
Bloemen zo grobt, dat zy dikwils op de Bla
den afdruipt , komende als een Daauw voort
uit het onderfte van de Bloem, en in het Ho-
nigbakje, dat daar van den Kiel uitmaakt, fa-
men vloei jen de. Wanneer mén ’t Gewas, onder
\ bloeijen , fchudt, geeft het als een Honig-
Regen uit.
In ’t jaar 167,2 was daar van het Zaad, van
de Kaap, aan den vermaarden B a r t b o l i ’
hus te Koppenhagen bezorgd , door den beroemden
H F. r m a n n u s , en vervolgens is het
Gewas in de Holiandfche Tuinen overgebragt,
door Ho TT on , daarliet, ’s Winters in Huis
bewaard wordende , weelig groeit. Het wordt
een Hegiter van wel twee Mans langten , ge-
duurig frifch en groen , met Stengen van een
Duim dik , die van onderen Houtig en bruin,
opwaards groenachtig en aan den top rood zyn.
De Bladen zyn gevind , als die van de Pimpernel
, doch veel grooter, diep gekerfd, en
Zilverachtig groen. Het Stoppeltje, een fpits
Blaadje , ’t welk ieder Bladfteel omvat, is zeer
groot. Het Loof heeft een bezwaarende en
byna Hinkende Reuk. De Plant geeft Aairen uit
van Bloemen , die zwartachtig rood zyn, op
Wollige Steeltjes , ook door een dergelyk Stoppeltje
befchut. ’t Getal der Meeldraadjes wordt
Z geil,
DEEL. V. STUK.
W B Ê
gr-gftlL l i g
E S # *
Ti
K i g f J
ï l f e i
Pt: