
587. Boeddha (Amoghasiddha). Geheel gelijk aan het vorige
nummer; de rechterhand eenigszins beschadigd. Op het uitwas van
het hoofd een korte spitse punt. Hoog 9.7. — Notulen 1878 pag.
35 e. Leuwigadjah, distr. Tjilokotot (Preanger).
ƒ. boeddha, zittende met de beide beenen afhangend en de handen
voor het lichaam; waarschijnlijk alle Manoeshi-Boeddha’s en wel voornamelijk
Q&kya.
588. Boeddha. Zonder kussen, voetstuk, achterstuk of glorie. Op
het uitwas van het hoofd een puntige knop en op het voorhoofd
het wratje; dit laatste is verguld even als de spits van de tong, die
tusschen de lippen uitsteekt, terwijl de oogen verzilverd zijn. De rechterhand
is naar voren gebracht en daar vertikaal opgeheven, de vingers
naar boven, behalve de wijsvinger, die naar den top van den duim
opgebogen is, de linkerhand geopend voor het lichaam met de
afhangende slip van doek of kleed er in. Hoog 18. —Pr. 69. Ampel
(Soerakarta).
589. Id. Zittende op een lotusbloem, waarvan de afgebroken
steel zeker gediend heeft om het beeld op eenig ander voetstuk te
bevestigen; de afhangende voeten rusten op een lotusblad, waaronder
eveneens sporen van een afgebroken steel zichtbaar zijn. In
den hals overblijfselen eener vroegere glorie. Uitwas op het hoofd
zonder knop en geen merk op het voorhoofd. De handen zijn beide
geschonden; de linker wordt geopend op eenigen afstand voor het
lichaam gehouden en de rechter daarboven, eenigszins opgeheven,
als van iemand die in de handen klapt. Hoog 1 2 . 3. — Pr. 79. Kadoe.
590. Id. Ovaal lotuskusseu met vierkant onderstuk. De voeten
rusten op een lotusbloem, die uit het voetstuk opschiet. De handen
als het vorige beeld. Achter het lichaam, in het kussen, is een gat,
waarin een achterstuk bevestigd is geweest. Hoog 14.2. — Notulen
1878 pag. 35 e. Leuwigadjah (Preanger). t
591. Id. Teerlingvormig voetstuk zonder kussen; de voeten rusten
op een vierkant uitsteeksel uit den onderrand er van. Het hoofdhaar
loopt geleidelijk spits toe, maar is aan den top beschadigd.
Geen merk op het voorhoofd; op den schouder de slip of doek met
twee einden. In den nek sporen van een ring als glorie. De handen
als het vorige nummer, maar iets lager en dichter bij het lijf. Hoog
8. —Pr. 88.
592. Boeddha. Kond lotuskussen met vierkant voetstuk, zonder
achterstuk of glorie. De voeten rusten op een kleiner kussen, dat
onder voor het voetstuk ligt. Het geheele hooid is zeer afgesleten
en onduidelijk. Houding der handen ongeveer als het vorige nummer.
Hoog 7.3.-—Pr. 87. Kadoe.
593. Id. Hoog rond_ lotuskussen, met de voeten op een blad,
dat aan den onderrand daarvan uitschiet. Achter het lichaam een
cirkel met vlammenrand als glorie; het zonnescherm daarboven
is afgebroken. Ovale plaat achter het hoofd als glorie. Alles zeer
afgesleten en onduidelijk. De handen in dezelfde houding als het
vorige nummer. Hoog 9.5.
g. Boeddha , waarschijnlijk alle Manoeshi - Boeddha s en voornamelijk
Qakya. Staande en alle met de handen in dezelfde houding, namelijk
naast het lichaam naar voren gebracht en meer of min opgeheven met de
palm naar voren. De rechter is ledig en de linker houdt iets dat, te oordeelen
naar no. 594, waar het nog al duidelijk is, de slip van het kleed moet
zijn. Bij deze staande beelden is duidelijk het dubbele kleed waar te nemen,
dat bij de zittende figuren alleen kon ondersteld worden. Het onderkleed
hangt nauwsluitende om het lichaam neer, terwijl het bovenkleed iets korter
fs en over den linkerarm wordt opgenomen.
594. Boeddha. Kond voetstuk met ingesneden zijden, dat
naar beven toe kleiner wordt. Geen lotuskussen of achterstuk;
achter het hoofd een rad als glorie. Het uitwas op het hoofd loopt
spits toe, zonder afzonderlijken knop, . terwijl het voorhoofdsmerk
ontbreekt. In afwijking van de andere beelden dezer groep, ligt
de linkerhand horizontaal, de slip van het kleed is eenmaal om de
pols geslagen. Hoog 22. 7.
595. Id. Staande op een klein plaatje tusschen de voeten, mis