
knie vooruitgebracht. Geen oepawita en glorie. Hoog 70. — Ma-
gelang.
79. Qiwa als Kélla. Kort zwaard en knots als no. 78. Geene
oepawita en diadeem; bet zware hoofdhaar vormt de glorie. Hoog 46.
80. Id. Zwaarlijvige gestalte, met de rechterheup uitgebogen
en het hoofd eenigzins teruggeworpen. Zwaar hoofdhaar,
dat in krullen naar achter valt en met een band om het voorhoofd en
een knopvormig voorwerp op de kruin versierd is. Yerdere versierselen
alleen halssnoer, oorknoppen, gordel en kort kleedje. Aco- _
ter het hoofd eene glorie. In de rechterhand het korte zwaard, de
linkerhand 'is afgebroken, maar de knots, waarop zij gerust heeft, is
geheel overgebleven. Ruw van vormen en bewerking. Hoog 89.
81. Id. Gewone versierselen, behalve de oepawita. Geen glorie.
Zwaar, krullend haar, hooge diadeem, het hoofdtooisel eindigt in een
hoog, knopvormig versiersel. Het korte zwaard op de heup in
de linkerhand, de rechterhand is afgebroken en daaronder zijn nog
eigenaardige overblijfselen van een lang voorwerp (knots?) zichtbanr.
Hoog 9 9 .— Hot. I. pag. 46. Brebes (Tagal).
8 2 . Id. Gewone, eenigzins zwaarlijvige gestalte in rustige
houding. Slang als oepawita. De rechterhand steunt op eene
knots, die met ringen versierd is, de linkerhand hangt ledig naast
het lijf. Links, op het voetstuk, een niet te herkennen voorwerp.
Hoog 43.5. — Kr. 149.
83. Id. Geene oepawita, het kleed opgetrokken zoodat het rechterbeen
bijna geheel ontbloot is; op het voorhoofd eene halve maan
met de-hoornen naar beneden; uitstekende tanden; de oorringen zijn
onderling verschillend; de linker is een gewone banger, de rechter
ringvormig maar niet geheel duidelijk. 0) De rechterhand steunt op 1
( 1 ) Dit verschil tusschen de heide oorringen is niet toevallig, maar komt ook elders
voor, zie No. 84 en 90, en vergelijk And eeso n, Catalogue of the Indian museum of
Calcutta, part I , pag. 22; of het eenige. beteekenis heeft, weet ik niet.
de knots, echter zijn de hand en de greep bijna geheel weggebroken;
de linker hangt naast het lijf neer. Hoog 64.
84. Qiwa als Kala. Beneden de knieën afgebroken, in het
rechteroor een van onder spits toeloopende hanger, in het linker
een ring met een rand -van korrels, gelijk aan sómmige vormen
van het bidsnoer. De rechterhand steunt op de knots; de linker
ligt op de heup. Hoog 102.— Kr. 104.
84a. Id. Houding als het vorige nummer; de voeten afgebroken;
geen glorie. Hoog 60. — Not. 1880, pag. 167. Desa Ten-
djolaja, distr. Tjitjalengka (Preanger).
85. Id. Zwaarlijvige figuur, waarvan het hoofd ontbreekt. Het
gedeelte der oepawita beneden den linkerschouder wordt door negen
doodshoofden gevormd, verder is het een gewoon versierd band.
Om het voetstuk loopt een rand, versierd met vier schedels en vier
rozetten, om den anderen geplaatst. De rechterhand rust op de
knots, de linker hangt ledig naar beneden. Hoog 71. — Not. 1864
pag 230. Rawapodloe (Soerabaija).
86. Id. Yolledige, nog al rijke versieringen; in de ooren rozetvormige
ringen. De rechterhand steunt op de knots , waarvan echter alleen
de greep nog zichtbaar is , de linker hangt ledig naast het lijf. Bij
de knieën afgebroken. Hoog 55.
87. Id. Gewone gestalte en versierselen. In de naar voren geopende
rechterhand ligt de rozet, terwijl de linker op de knots
steunt. Geen oepawita. Hoog 55.5.— Magelang.
88. Id. Gewone gestalte en versierselen. De linkerhand steunt
op de knots, de rechter hangt af naast het lijf en houdt een strik
van den sjerp vast. Hoog 67.
89. ld. Staande op lotuskussen, met achterstuk en glorie van
het hoofdhaar; zware gestalte in actieve houding met den rechter