
ver van af zijn, op het gebied der Hindoe-Javaansche oudheid met de ge-
wenschte zekerheid te kunnen spreken, maar ik meen dat de tegenwoordige
stand onzèr kennis tot niet anders leiden mag, dan tot den naam Qiwa
voor de hier bedoelde ^oeroe-beelden.
Omtrent de Qiwa-beelden en hunne verschillende! vormen valt in het algemeen
op te merken, dat deze god met Doerga en Ganeeja verreweg het
talrijkst in onze verzameling vertegenwoordigd is. De reden daarvan is te
zoeken in de omstandigheid, dat deze familie bij de Qiwaïteu de meeste
vereering genoot en ook bij de Boeddhisten veel voorkomt. Wat Qiwa zelf
betreft, valt bovendien eene merkwaardige vermenigvuldiging zijner afbeeldingen
te constateeren.' Toen b. v. onlangs de Heer I J zerman de tempelruime
Loro-djongrang bij Prumbauan ontgroef, vond hij in de hoofdkamer
van dien tempel een groot beeld van Qiwa als Mahadewa en in den gang
naar die hoofdkamer twee beelden van denzelfden god, respectievelijk als
Goeroe en Mahak&la, terwijl, zooals wij boven reeds zagen, in de nissen
of kleinere kamers van dien tempel nog eens een goeroe-beeld voorkomt.
Hetzelfde vinden wij in een of meer der tempels op het Oengaran-gebergte,
zie Tijdschrift deel XX1I1, pag. 80. Op Diëng schijnt evenzeer het plaatsen van
Qiwa-beelden aan den buitenkant of' den ingang van tempels gebruikelijk te
zijn geweest, zie b. v. de nummers 59, 77, 95 en 96, waarvan wij echter
de juiste vindplaats niet kennen.
Of Qiwa bij de Boeddhisten op Java in alle drie boven beschreven vormen
voorkwam, is niet met zekerheid te zeggen, maar toch wel waarschijnlijk.
Qiwa als Mahadewa vinden wij als Lokecwara op Boroboedoer
alge beeld (zie plaat CCLIV no. f f en CCLXXXH no. 104). Qiwa als Goeroe
komt op dit monument niet voor, tenzij wij hem mogen zien op plaat
CCL no. 39, waar een bijna naakte leeraar gezeten is, versierd met een
eigenaardigen hoogen haartooi en achter wien een drietand en een waterkruik
zijn geplaatst, bijzonderheden, die wel eenigszins aan Qiwa doen den-
den. Daar echter, gelijk boven is vermeld, H odgson den Goeroe van Pramba-
nan als Qiwa herkend heeft en hij dus in Nepal in het Boeddhistische pantheon
voorkomt, is het niet onwaarschijnlijk dat dit ook op Java het geval
is, welke onderstelling bovendien door bet groot aantal dier goeroe-beelden
wordt gesteund. Ook de Nagari-ihscriptie op no. 63 doet aan Boeddhisme
denken. Voor Qiwa als Mahakala moeten we ons eveneens op Nepal beroepen
; terwijl beide laatstgenoemde vormen te Prambanan voorkomen,
dat toch waarschijnlijk niet van Boeddhistische invloeden vrij is.
Welke dezer beelden in onze verzameling van Boeddhistischen en welke
van zuiver Qiwaïtischen oorsprong zijn, kan in de meeste gevallen niet met
vertrouwen gezegd worden, omdat omtrent de herkomst zoo weinig zekerheid
bestaat; zelfs kan daardoor niet worden bepaald of deze beelden bij
beide secten overeenkwamen, dan wel verschil in voorstelling te zien gaven.
Na deze uitwijding kan ik overgaan tot de nadere beschrijving dezer
drie beeldengroepen.
a. Qiwa als Mahadewa of Iy wara. De beelden dezer groep zitten
of staan op een voetstuk met of zonder lotuskussen, voorzien van achterstuk
en glorie. Gewone versierselen als vroeger beschreven, alleen wordt
de oepawita dikwijls gevormd door eene slang, waarvan de kop, vaak met
een rosetvormig versiersel voorzien, op den linkerschouder ligt en daar door
den staart wordt vastgehouden; in het hoofdtooisel vaak eene halve maan
' met opwaarts gekeerde hoornen en daarboven een doodshoofd; ook is de
meergemelde rozet hier en daar als embleem aangebracht. Yier of twee
handen en als attributen de vliegenwaaier, het bidsnoer , de waterkruik
en de drietand.
Met 5 hoofden, vier in een kring als die van Brakma en één daarboven
-uitstekend, dan wel vijf in een kring of op eene rij, gelijk Qiwa in Engelsch-
Indië voorkomt, wordt hij in onze verzameling niet gevonden. In den
tuin van het residentiehuis te Djokdja bevindt zich echter een vijfhoofdig
beeld, de hoofden in eene rij naast elkaar, dat wellicht dezen god voorstelt.
Ook vinden wij niet in zijne handen de elders vaak voorkomende
antelope en de dubbele handtrom in den vorm van een zandlooper, de
laatste echter wel bij n°. 48 van het Leidsehe museum, van Singosari
(Pasoeroean) afkomstig.
23. @iwa als Mahadewa. Zittende op zijn drager, den stier of
nandi, voorgesteld door eene menschelijke figuur met stierenkop.
Deze figuur is versierd met armbanden, halssnoer en band onder de
borst en houdt in de op de knieën 'rustende handen kleine lotuskussens,
waarop de voeten van zijn meester rusten.
De hoofdfiguur zit op den nek van den drager, met zijne beenen
over de schouders heen; vier armen: in de rechterachterhand het
bidsnoer, linkerachterhand vliegenwaaier, de rechtervoorhand ligt