
schoot, de rechter boven de linker, beide naar boven geopend.
Hoog 85. — Magelang.
109. Lakshmi of Qri. Staande, met gewone oepavita, gevormd
door twee rijen koralen en een groot sluitstuk op den
buik; aan weerskanten van het hoofdtooisel groote naar achter
omgekrulde ornamenten, zooals thans vaak, maar in overdrevener
vorm, bij wajangfiguren voorkomen. In de achterhanden rechts
de vliegenwaaier en links een groote aar of vrucht; de voorhanden
houden de borsten vast, waaraan de plaats der tepels door
ronde openingen is ingenomen; deze gaten loopen door naar eene
groote opening aan den achterkant van het ruggestuk en waarschijnlijk
heeft er heilig water of iets dergelijks door naar buiten
gestroomd (vergelijk ook n°. 308 en 309). Hoog 9 7 .— Malang.
110. ïd. Staande op een kussen met versierden rand, aan den
voorkant waarvan in oud-Javaansche cijfers het jaartal 1360 ( = A. 11
1438) is uitgebeiteld. Gewone oepawita en aan het hoofdtooisel
dezelfde omgekrulde versierselen als bij het vorige beeld. In de
achterhanden rechts de vliegenwaaier en links een lotusknop met
steel; de voorhanden vóór het lijf, schijnbaar ledig. Hechts en
links op het voetstuk een pot met lotusplanten, die tegen het
achterstuk verrijzen. Hoog 7 1 .— Collectie Scheepmaker. 1
111. Id. Staande met gewone oepawita en versiering als het vorige
beeld. In elke achterhand een opgeheven korenaar; de voorhanden
voor het middel in elkaar gelegd en met een langwerpig spits voorwerp
er in, dat met de punt opwaarts gekeerd is. Hoog 72.— Collectie
Scheepmaker.
VIL DEWL
Deioi, vde godin”, of Mahddeioi, de groote godin,” de Qakti of vrouwelijke
helft van Qiwa, komt in de verzameling onder drie vormen voor:
a als Oemd of Parvali, de gezellin van $wa als Mahadewa;
b als Doerga, de werkende godin der deugd, die het kwaad in den vorm
van een daemon (asoera) bestrijdt;
c als Kali, MaMlcali of Bhairawi, overeenkomende met Qiwa in zijne hoedanigheid
van Mahakala, den alles vernielenden tijd, of Bhairawa, den
vreeselijke.
a. Oema. of P a RWATI. Staande beelden met eenvoudige steenplaat o f lotuskussen
als voetstuk, achterstuk en glorie. Versiering als vroeger beschreven,
waaronder altijd de gewone oepawita en niet het vrouwensnoer. Vier
armen; meestal in de achterhanden het bidsnoer en de vliegenwaaier even
als Qiwa; de voorhanden in elkaar vóór het lijf met een meer of min
ontloken lotusbloem er in.
Het is niet onmogelijk, dat enkele beelden dezer groep, met name No.
119 en 120, wederom Boeddhistische godinnen voorstellen.
113. (') Oema of Parwati. Staande op eene eenvoudige half
ronde steenplaat. Tn de achterhanden rechts het bidsnoer met rozet
als sluitsteen en links de vliegenwaaier; de voorhanden, voor
het lijf, houden een voorwerp (lotusknop?), waarvan alleen de punt
zichtbaar is. Aan weerskanten vazen inet lotusplanten, die tot de
hoogte van het midden opschieden. Hoog 83. — Madioen.
114. Id. Iets kleiner dan het vorige beeld, maar in houdingt
bewerking, attributen en versiering in alle opzichten daaraan gelijk.
Hoog 70.
115. Id. Staande op een lotuskussen, maar overigens overeenkomende
met de beide vorige nummers, alleen liggen de beide
voorhanden geopend en ledig vóór het lijf, de rechter in de linker
Achter het ruggestuk staat in oud-Javaansche cijfers het jaartal 1 2 8 2=
A. D. 1360. Hoog 40.— Collectie Scheepmaker.
116. Id. Als voren, maar zonder lotusplanten op het voetstuk.
In de voorhanden eene conische bloem. Hoog 51. — Collectie
Scheepmaker.
( ‘) No. 11 2 is door verschikking uitgevallen.