
216
a. een rond gouden doosje met deksel, hoog 6.5, grootste middellijn
7, waarschijnlijk asch of andere reliquieën ingehouden hebbende;
Javaansch schrift. Oorspronkelijke teekeaingea van de betrekkelijke platen, vervaardigd
door den Heer J. W. B. Wardenaar, zijn in het bedt van het Genootschap; zij geven
ook de verklaringen, door F kiederich t. a. p .’medegedeeld en terecht veroordeeld. Do
verklaring van F riederich zelf evenwel kan, hoewel zij schijnbaar wetenschappelijk is,
den toets der kritiek evenmin doorstaan. Dit zal den lezerj blijken als hij hetgeen door
F riederich is opgemerkt vergelijkt met wat hier volgt. Daar verklaringen gegrond
op lezingen die ten eenenmale niet beantwoorden aan het oorspronkelijke, — slechts de
legende op c en een andere op één der beide naga’s heeft F riederich juist gelezen,
— zich zelf veroordeelen, is het overbodig het door hem gezegde nader te weerleggen
. Behalve de plaatjes zelf spreekt voor de hier medegedeelde nieuwe lezingen de
omstandigheid dat zij geheel in overeenstemming schijnen te ziju met andere feiten waarop
ik zoo dadelijk wijzen zal.
De legenden zijn:
b. (nê.ga no. 1 ) om bah swdhd;
(naga no. 2 ) om phat swdhd;
c. (schildpad) ram;
cl. (sikkelvormig plaatje) yam-,
e (no. 1 der beschreven vierkante plaatjes) om 'igdndja bhutddhipalatje swdhd;
(no. 2 dito) om agnaije dwijddhipatage swdhd.
De legenden der sub e genoemde plaatjes zijn in zuiver Sanskrit gesteld. No. 1 is
»om, (hulde) aan Icana, den opperheer der bhüta ’s, swdhd! ”, no. 2 «om, (hulde) aan Agni,
den opperheer der dwijals, swaha!
Op plaatje no. 1 is hulde gebracht aan den god dien de Javanen gewoonlijk Bhatara
Guru noemen, meer algemeen onder den naam Qiwa bekend is, doch zooals men weet
nog vele andere namen draagt, waaronder vele, bijv. Iijana, niets meer of minder betee-
kenen dan ons «Heere, de Heer”, andere weer meer speciaal betrekking hebben op de
drieerlei wijze waarop hij wordt voorgesteld en opgevat of wel zich openbaart (murtï).
■ Daarvoor verwijs ik hier naar hetgeen door den Heer GRoeneveldt boven bl. 13 en
vlgg. is opgemerkt. Een der drie voorstellingen is als Kala. Alsdan is hij (evenals
G a i^a , zijn zoon, wiens naam dit reeds zegt) heer der geesten {bhüta r= gana) in
een zeer ruimen zin. Op ons plaatje heet hij I^ana d^i. de Heer, de adhipati (opperheer)
der bhüta (geesten), zoodat de eerste legende overgezet luidt »om, (hul) de aan den
Heer, den opperheer der geesten, swdhdI”, desnoods zonder er rekening mede te houden
dat het woord bhüta, behalve den reeds genoemden zin, ook de beteekenis heeft
van »het gewordene”, dus »het bestaande, schepselen” , die niet minder dan de »geesten”
door hem worden beheerscht. Op dit plaatje wordt dus, zou men naar Ae gangbare
wijze van spreken kunnen zeggen, hulde gebracht aan Qiwa.
Naast (,'iwa wordt op plaatje no. 2 op een zelfde wijze gehuldigd Agni, de god des
vuurs; nader omschreven als dwijddhipati, een naam waarmede overigens gewoonlijk de
Maan wordt betiteld. »Opperheer der dwijc”, dat zijn de tweemaal geborenen, nl. zij
i. twee gekroonde slangen (naga), hoog 4,7 ;
c. één schildpad, lang 6.8;
d. één sikkel vormig plaatje, 8.5;
die behooren tot de drie hoogste kasten (brahmanen, ksatriya s en waÏ9ya s), kan in be-
perkteren zin, daar onder dwija zeer vaak uitsluitend de brahmanen worden bedoeld, ook
beteekenen »opperheer der brahmanen”; wat van beide hier het geval is, zal nader onderzoek
hebben uit te maken.
Ik wijs er hier op dat naast Agni hulde wordt gebracht aan ( .iwa en dat nog heden
op Bali, waar men naar het schijnt voornamelijk den toestand en de traditie van oostelijk
Java terugvindt, door de brahmanen als hun god vereerd wordt Qiwagni, dat is Ciwa en
Agni (vgl. F riederich, Voorloopig verslag van het eiland Bali, Verh. Bat. Gen.,
X XIII, 30). Ook in de oude literatuur vindt men daarvan verscheidene sporen, zoo in
de Usana Jawa, in het veel oudere Qiwaïjasana (dat ik reeds genoemd vind in eene inscriptie
van Qaka 913, uit Madioen), ook in zeer vele mantra’s. Onze plaatjes schijnen
ons te leeren dat deze huldiging van den Heer onder den naam Qiwagni tot nog oude-
deren tijd opklimt, want de Jalatunda ( = pancuran Jav., verkeerdelijk als Djelok Toenda
uitgesproken), waaronder begraven was de urn waarin deze plaatjes, doet zich door
het jaartal 899 Ciaka, dat men op den achterwand vindt nitgehouwen (zie Not. XXIV,
43 en Bijdr. T. L. en V k ., 3 V lg r., V III, 22, waar Dr. A .B .C ohen Stuart reeds
vóór mij de juiste lezing der cijfers had medegedeeld), kennen als afkomstig uit + 977
van onze jaartelling.
De juiste bedoeling van de legenden der vier overige beschreven blaadjes goud kan
door mij niet zoo nauwkeurig worden aangegeven, evenmin als mij de reden bekend is
waarom de goudblaadjes in de vormen waarin wij ze vinden (bijv. een schildpad) zijn
uitgeknipt. Buiten kijf zijn de monosyllaben op c en op d, zoowel als die (óah en phat)
welke men tusschen om en swdhd op de beide naga ’s vindt, mystieke syllaben {piatï-
hd’s), als hoedanig phat vooral, ook elders veelvuldig wordt aangetroffen (zie WitsoN,
Essays I I , 31 en vlg g .; en beneden no. 785). Mij zijn de bronnen om zulks verder te
onderzoeken hier ter plaatse niet toegankelijk of niet bekend, en ik kan slechts verwijzen
naar hetgeen daarover door mij is gezegd in Not. Bat. Gen. XXIV, 104, welke opmerkingen
beneden bij no. 783« (waarover zij handelen) zullen worden aangehaald.
Uit het voorafgaande is gebleken dat de begraafplaats Jalatunda naar alle waarschijnlijkheid
het graf is van een piwaiet, even goed als Tjandi Lara Djonggrang, waar de
onder 7 8 3 « opgenomen voorwerpen in de put onder het groote Qiwa-beeld gevonden
werden, zulks geweest moet zijn, want de beide plaatsen hier genoemd, en vermoedelijk
zoo véle andere der oude ruinen op Java, moeten beschouwd worden als mausolea, immers
choosing some clear spot where encroachraents of the river are not to be apprehended,
he (de zoon van den overledene) digs a very deep hole, and spreads kupa-grass at the
bottom of it, and over the grass a piece of yellow cloth; he places thereon the earthen
vessel contaiuing the bones of the deceased, covers it with a lump of mud, together-
with thorns, moss and mud, and plaats a tree in the excavation or raises mouud of mason