
1742. Potje, rond, van zilver en staande op een lotuskussen als
voet, met een a jour gewerkt deksel, dat aan den binnenkant een
kettingje draagt en daarmede verbonden is aan twee oogjes binnen
in het potje. Hoog 10.8, middellijn 11.
1743. Id. met voet, zonder versiering en met een plat deksel
met vier gaatjes er in. Hoog 9.4, middellijn 8.1. Zilver.
1744 en 45. Deksels van potjes. Middellijn 10. Zilver.
1746—1748. Waterkruiken (gendi van zeer dun metaal, met
lossen deksel en tuit; alle zeer beschadigd en bij no. 1748 ontbreekt
het deksel. Hoog 32.2 — 24.2.
1749. Id. Van dikker metaal en zonder deksel. Hoog 20.
1750. Vaas of pot met wijden buik en nauwen hals, waarom
een breede rand; de bodem is weggebroken. Hoog 14.2, middellijn
van den buik 11.3.
1751. Waterschepper van dun verzilverd metaal, bestaande uit
een platrond buikig potje met langen steel, die met eene groote,
zeer fraai gedreven plaat op bet potje is bevestigd. Middellijn
van den schepper 13, geheele lengte 26.
Deze scheppers werden bij den eeredienst gebruikt, om pleng-
water over beelden en andere voorwerpen te gieten. Vergelijk het
meer aangehaalde werk van Mus. Bet.nos, plaat 14.
1752. Id. als voren; het plaatje, waaruit de steel voorkomt, is
eenvoudig en onversierd. Middellijn 11, lengte 18.
1753 en 54. Id. steel en bevestigingsplaat afgebroken.
1755 en 56. Id. van eenvoudiger vorm; ronde metalen bakjes met
steel, die bij het eerste nummer in een haak eindigt. Middellijn
8 5 en 9.5; lang 26 en 21.6. (Kadoe).
1757__(52^. Scheppers, zijnde ronde bijna platte pannetjes met
een plat sterk gebogen handvat. Met uitzondering van het eerste
nummer alle op de binnenvlakte en steel met lijnen en bloemwerk
versierd. Middellijn 13 —10.5; lang 23—19.5.
Het laat zich niet gissen waartoe deze voorwerpen gediend hebben.
1763. Steel van idem.
1764—65. Lepels, langwerpig en plat, met sterk gebogen steel.
Lang 15.5 en 18.
1766—67. Id. rond en van zilver. Lang 12.9 en 13.6.
1768. Id. zeer dun, iets grooter en platter, met nog slechts een
klein stuk van den steel.
1769. Emmer om mede te putten, van onder rond en boven
ovaal, over den koristen middellijn zijn de wanden verbonden met
een metalen dwarsstaaf, waarin een groote ring. Hoog 17.5; grootste
middellijn 26.
1770. ld ,, als voren, de dwarsstaaf is weggebroken en alleen
zijn nog de gaten zichtbaar, waarin die bevestigd is geweest.
1771 en 1772. Blaadjes, rond en met meer of min opstaanden
rand, van onder eenigszins bol en zonder eenige versierring. Middellijn
21.
1773 en 1774. Id. als voren. Middellijn 13.5; op elk is in
het midden het woord gri gegraveerd.
1775—1802°. Groote metalen bladen^), van onder plat en met
een recht of schuin opstaanden rand zonder eenige versiering.
Middellijn 50-28.— No. 1778 is afkomstig uit de Preanger-regent-
schappen; nos. 1779 en 1780 van Gondang, afd. Klatten (Soerakarta),
zie Not. 1876 pag. 12 m\ no. 1794 uit Soetji (Preanger), zie Not.
1869 pag. 66 e\ no. 1802“"° uit de onderafd. Boemiajoe (Tagal), zie
Not. 1886 pag. 2.
( A) Deze bladen of borden, die vermoedelijk ook voor gewone huiselijke doeleinden gediend
hebben, werden onder anderen gebruikt bij den huisgodsdienst, waarbij de als offeranden
aangeboden bloemen en gebak daarop gelegd werden. Zie Mrs. S. C. Bblnos, The
daily prayers of the Brahmins, plaat 14.