
XII. ONBEKENDE BEELDEN.
a Voorstellingen eener mannelijke en vrouwelijke godheid, naast elkaar,
b. Beelden in karakter en stijl geheel of gedeeltelijk overeenkomende
met de vroeger beschrevene.
c. Geheel afwijkende voorstellingen.
a . Mannelijke en veouwelijke godheid naast elkaar , god met
Qakti. De beelden dezer reeks zijn hoogstwaarschijnlijk voorstellingen van
Qiwa met Parwati, van Wishnoe en Lakshmi, of van Dhyani-Bodhisatwa’s
met hunne cakti’s ; daar echter alle kenmerkende attributen ontbreken, is
het niet mogelijk, ze nader te bestemmen.
249. God met Qakti. Te zamen zittende op een lotuskussen,
dat gelegen is op een versierd voetstuk; het achterstuk is eveneens
gemeenschappelijk, maar achter elk hoofd is eene afzonderlijke
glorie. Beide figuren zijn op'de gewone wijze versierd. De mannelijke
figuur heeft het linkerbeen op de gewone wijze ondergeslagen,
de rechtervoet staat op het kussen, zoodat de knie naar
hoven steekt; de rechterhand; die geschonden en onkenbaar is,
rust op de omhoog stekende knie, de linker is om den hals der
vrouw geslagen en de hand wordt in hare linkerzijde weer zichtbaar.
De vrouwelijk figuur is geknield in den schoot van den man,
zoodat zijn linkerbeen bijna geheel achter haar lichaam verdwijnt;
haar rechterarm is om zijn lichaam geslagen, zoodat de hand in
zijne rechterzijde weer zichtbaar wordt; de linkerarm is tegen het
lichaam gebogen, de bovenarm naar beneden, de benedenarm
opwaarts gekeerd en de hand bij den schouder afgebroken. Hoog
6 8 .— Er. 123.
250. Id. Naast elkaar staande op een gemeenschappelijk
voetstuk, met één achterstuk en elk eene afzonderlijke glorie.
Gewone versierselen als bij de vroeger beschreven godenbeelden.
De mannelijke figuur, die rechts staat, houdt beide handen voor
het lichaam, een weinig van elkander verwijderd en in elke hand een
versierd doos vormig voorwerp (misschien offerkoeken). De vrouwelijke
figuur heeft beide handen voor het lichaam in elkaar gelegd,
de rechterhand boven en daarin een kegelvormig voorwerp
(lotusknop ?). Hoog 4 4 .— Wonosobo
251. God met (lakti. Hand in hand staande op een lotuskussen
met gemeenschappelijk achterstuk. De man staat rechts, de
vrouw links en elke figuur heeft eene afzonderlijke glorie achter het
h o o fd . G e w o n e v e r s i e r in g , z o n d e r e e n i g e k e n m e r k e n d e t e e k e n e n . De
vrij handen houden een slip van elks gordel vast. Hoog 42,5. -
Collectie Scheepmaker. (*)
252. Id. Zittende bij den stam van een boom, waarvan de kruin
hen overschaduwt. Gemeenschappelijk voetstuk en achterstuk,
geene glorie. De figuur die links en eenigszins op den voorgrond
zit, schijnt eene vrouw te zijn, hoewel dit niet zeer duidelijk is,
zij heeft de armen over elkaar gekruist, zoodat de handen de borsten
bedekken; versiering en kleeding onduidelijk, maar schijnbaar
gewoon, alleen ontbreekt de hooge haartooi en is het haar
glad naar achter gestreken en daar vastgebonden. — De mannelijke
figuur zit rechts, half achter de vrouw; hij is eveneens schijnbaar
op de gewone wijze gekleed en versierd; de linkerhand rust op
de dij en de rechter ligt voor de borst met een langwerpig voorwerp
(een wapen?) er in. Hoog 48.
253. Mannelijke figuur. Zittende op een rond lotuskussen van
zeer eenvoudige bewerking, zonder achterstuk, maar achter het
hoofd eene glorie.- Gewone versierselen. De rechterhand omvat
de knie, de linker ligt voor tegen het midden van het lijf, met
den rug naar buiten. Hoog 36.— Not. 1864 pag. 173. Tengger-
gebergte (Probölinggo).
254. Vrouwelijke figuur, die als pendant bij het vorige num-
Boven tusschen de beide beelden leest men op het achterstuk de syllabe gn ,
aan weerszijden gedankt door een soort van pada. De letter beeft denzelfden eigenaar -
digen ronden vorm als men ook op eenige ringen in bet Museum ziet (zie bijv. No.
1320, 1322—1324, 1330—1332, 1348 e. a.), waarop zij soms zoo rond, en plat van figuur
is dat men slechts aan versieren le, sierlijke krullen deuken zou, indien ander e
duidelijker ringen het niet uitwezen. B. -