
kanten dezer doos zijn twee oogen, dicht bij elkaar aangebracht,
en aan weerskanten van het deksel een; de oogen van het deksel
vallen bij het sluiten tusschen die van de doos, zoodat men, door
eene metalen pen daarin te steken, een scharnier heeft gevormd,
terwijl aan den anderen kant vermoedelijk een slot is aangebracht
geweest. Eene geheel gelijke sluiting komt voor aan een bronzen
doos, gevonden in eene Boeddhistische ruïne bij Bombay en beschreven
door Bhagvanlal in het Journal of the Bombay Branch of the
R. A. S. "Vol. XX pag. 273 vlg.—Not. 1881 pag. 98 no. 27. Desa
Moeteran, afd. Modjokerto (Soerabaja).
124)4. Doos. Yeel kleiner, hoog 12.5 , middellijn 16.—Not. 1879
pag. 155. Desa Soegih-koelon, distr. Qirang-garing, afd. Ma-
getan (Madioen).
124)5. Td. Zeer geschonden. Het deksel is met een ketting aan de
doos bevestigd geweest. Hoog 8.5, middellijn 1 1 . — Not. 1884) pag.
60. Desa Timboean, distr. Goenoeng Kendeng, afd. Lamongan
(Soerabaja).
1246. Id. met bolvormig deksel en sluiting als no. 1243. Middellijn
8 , hoog 5.5. — Not. 1881 pag. 102. Desa Bedok, distr.
Modjokerto (Soerabaja).
1247. Id. met voet, rond van vórm en op het deksel versierd
met een bloem, die en relief is uitgeslagen. Hoog 12.7, middellijn
25. — Not. 1868. p. 20. Desa Glompong, distr. Bodja
(Samarang).
1 £48. Id. als voren; zeer beschadigd. — Gevonden met het vorige
nummer.
1249. Id. Ronde bak met platten bodem en rechtopstaanden
rand; even onder den bovenrand versierd met een krans van naar
buiten uitgeslagen knopjes. Hoog 6.4; middellijn 25.5.
1250. Id. met eenigszins hollen bodem en misschien vroeger
een deksel; zonder eenige versiering. Hoog 9.4, middellijn 31. —■
Notulen 1869 p. 13 d 2. Desa Bengle, distr. Bodja (Samarang).
XVIII. LIJFSIERADEN.
a. Voet- of enkelringen, bovenarmringen en polsringen of armbanden.
Deze drie soorten van ringen zijn onderling niet verschillend van
vorm, zoodat alleen de afmeting het onderscheid aangeeft en de grootere
als voet- en bovenarmringen, de kleinere als polsringen moeten beschouwd
worden.
De zes eerste nummers, afkomstig van het eiland Rotti, wijken geheel
van de overige af in vorm, bewerking en buitengewone zwaarte, zoodat
ze dan ook vermoedelijk niet van Hiudoe-afkomst zijn , maar beschouwd moeten
worden als producten der autochthone kunst der oostelijke streken van den
archipel, waarvan de nummers 1653 — 56 ons nog enkele zeldzame voorbeelden
bieden. De belangrijke zwaarte dezer ringen, die het dragen er
van bijna als eene pijniging moet' doen beschouwen, behoeft minder verbazing
te wekken, als men let op wat men nog heden van dezen aard vindt,
b. v. de schelpen, ringen en spiralen van dik koperdraad, die bij sommige
Dajaksche stammen door de vrouwen worden gedragen.
1251. Voet- of bovenarmring van massief koper, met een sluitstuk,
dat door twee pennetjes wordt vastgehouden; de buitenkant loopt
uit in een scherpen rand en de buitenoppervlakte is met gegraveerde
figuren en bloemwerk versierd. Zwaar 2.2 K. G.— Notulen 1875
pag. 44 en 64. Landoe in het noorden van Rotti.
1252. Id. Wat kleiner en met minder scherpen rand aan den
buitenkant. — Gevonden met no. 1251.
1253 — 55. ld. Geheel afgerond aan den buitenkant.— Gevonden
met no. 1251.
1256. Id. in vorm gelijk aan no. 1251, maar zonder sluitstuk
en slechts met eene smalle opening op zij. De oppervlakte
effen, zonder eenige versiering. — Gevonden met no. 1251.
1257. Id. Hol en op een punt van den omtrek eenigszins dikker;
bestaat uit twee stukken van ongelijke grootte, die aan elkaar