
Hij is de god van de zon en het licht en wordt door zijue bijzondere
vereerders als oppergod beschouwd, die de verschillende vermogens der
Trimoêrti in eigen persoon vereenigt.
In Hindostan wordt hij gewoonlijk vereerd in zijne tien verschijningen
(aioatdra's — nederdalingen), voornamelijk in die van Rama en Krishna,
welke echter, voor zoover bekend, tot dusver in den archipel niet zijn
aangetroiïen. Het museum bezit slechts een awatdra, namelijk Narasinga
(no 21) en een tweede exemplaar dier voorstelling is onlangs in een der
tempels van Prambanan gevonden; andere zijn mij niet bekend.
Zittende en staande beelden van verschillenden vorm met achterstuk en
glorie. Versierselen en kleeding als vroeger beschreven, alleen is het kleedje
gewoonlijk lusschen de beenen opgenomen , zoodat deze tot boven de knieën
bloot zijn, vermoedelijk eene aanduiding der strijdvaardigheid van den god.
Deze beelden hebben vier en twee handen. De gewone attributen zijn:
de tjaJcra, het rad waarmede Wishnoe als werpschijf (discus) gewapend
is, waarschijnlijk eene aanduiding zijner oorspronkelijke functiën van zonnegod,
toen dit rad de zonneschijf moet hebben voorgesteld;
dé schelp, een spiraalvormige hoorn, die als krijgstrompet diende;
de knods, een wapen dat vaak door Wishnoe gevoerd wordt, maar bij
onze steenen beelden slechts eeemaal voorkomt;
de lotusknop, die eveneens dikwijls ontbreekt. ( 1)
17. Wishnoe. Zittend op de schouders eener menschelijke figuur
met afgebroken neus, maar aan bet beloop van bet overgebleven
gedeelte, vergeleken met no. 22, kan men zien dat dit Garoedais,
de drager van Wishnoe, eigenlijk een reusachtige vogel, die soms
half als vogel wordt afgebeeld en andere malen, gelijk hier, als
mensch met een langen, gebogen snavel, die de plaats van neus en
mond inneemt. Deze drager zit met gekruiste beenen op het lotuskussen
en is versierd met oorringen, pols- en enkelringen, lxals-
( ') Fkiedekich heeft van .deze groep slechts no. 17 en 18 gezien en heeft die beide
wederom voor fiwa-beelden gehouden, no. 17 omdat hij den drager voor een Nandi
aanzag en no. 18 wegens de halve maan, die op de glorie is uitgebeiteld. Wanneer
1’riederich no. 22 had gekend, zou hij de eerste vergissing zeker niet hebben begaan, en wat
betreft de halve maan, zoo zal uit het vervolg dezer beschrijving blijken, dat die alleen
dan een uitsluitend kenmerk van Qiwa of zijne familie is, wanneer zij met een doodshoofd
er boven tot één symbool is vereenigd.
snoer en band onder de borst; geeue oepawita en het hoofd schijnt
gedekt met eene muts, die in het midden een knop vertoont. De
handen liggen geopend op de naar boven gekeerde voetzolen en
houden de voeten der hoofdfiguur.
Deze laatste beeft vier handen en houdt in de rechterachterhand
de tjakra, in de linkerachterhand de schelp, de rechtervoorhand
rust op de knie met den rug naar boven, de linkervoorhand rust
ueopend op de knie en houdt een kogelvormig voorwerp (lotusknop).
De glorie wordt gevormd door een rad met versierden rand, gelijk
dikwijls bij metalen beelden voorkomt, dat op de gewone wijze
tegen het achterstuk is uitgehouwen. Hoog 81. — Fr. 1 10 .
17“. Wishnoe. Zittend op lotuskussen met achterstuk en glorie.
Gewone versiering. Vier armen; in de achterhanden rechts de tjakra
en Rinks de schelp, die van twee vleugels voorzien is; de linkervoorhand
geopend op de knie met platte rozet er in en de rechter
geopend vóór het lichaam, rustende op het been en met een half
geopenden lotus er in. Hoog 106. — Not. 1883 pag. 136. Wonosobo ,
dus vermoedelijk Diëng. Komt in grootte, vorm en karakter zeer
overeen met no. 24.
18. Id. Staand beeld met vier armen. Tjakra en schelp
als bij no. 17, de schelp is van twee vleugels voorzien. De rechtervoorhand
voor de borst, de oepawita vasthoudende, de linkervoorhand
naast het lichaam tegen de plooien van het kleed. Achter
het hoofd, op de glorie, is een halve maan uitgebeiteld. Het
voorste gedeelte van het voetstuk en de voeten afgebroken. Hoog
112.— Fr. 112. Wonosobo (Diëng?)
19. Id. Staande op een rond lotuskussen. Vier armen. Het
kleedje hangt tot op de voeten neer. Tjakra en schelp als bij no. 18;
de tjakra schijnt eene eenvoudige schijf te zijn , maar is nog al
onduidelijk De rechtervoorhand voor de borst, schijnt de oepawita
vast te houden, de linkervoorhand afgebroken. Hoog 55. — Kadoe.