
zeer onduidelijk. De beide handen in elkaar voor het lijf en te
zeer geschonden om zelfs de ligging er van te bepalen — Hoog 36.
284. Onbekend beeld (gewoon type). Staande op eene versierde
steenplaat als voetstuk, met achterstuk en glorie. Gewone versierselen,
met uitzondering van het hooge hoofdtooisel, in plaats
waarvan het voorhaar in eene kuif is opgemaakt, die naar achter
is omgebogen, terwijl het verdere hoofdhaar als het ware tot een
hoorn is saamgebonden, die zich van het achterhoofd naar voren
buigt, juist zooals men dit nog tegenwoordig bij de wajangpoppen
ziet, maar niet zoo overdreven. De rechterhand hangt ledig naar
beneden, de linkerhand ligt op de heup aan de oepawita. Hoog
47.
285. Id. Staande op een rond lotuskussen, met een smal
achterstuk, dat aan den achterkant met arabesken is versierd en
geene glorie. Gewone versiering, behalve het hoofdhaar, dat opgemaakt
is als bij no. 284, en een groots niet te herkennen ornament,
op den buik. Beide handen hangen ledig langs het lichaam neer
Tusschen de voeten staat een klein kegelvormig voorwerp. Hoog 61.
286. Id. Staande op eene gewone steenplaat als voetstuk,
zonder achterstuk of glorie. Gewone versierselen, maar zeer afgesleten
en onduidelijk, haartooi als no. 284. De beide armen hangen
langs het lijf neer, met de gesloten vuisten op de dijen. Zware
vormen, uitpuilende oogen en knevel, zeer overeenkomende met
sommige vormen van Qiwa als Kala. Hoog 55. — Not. 1864
pag. 240. Rawapoeloe (Soerabaja).
287. Id. Staande op een lotuskussen met achterstuk en glorie.
Gewone versiering. De linkerhand hangt langs het lijf neer; in
de rechterhand eene zweep, die over den rechterhouder loopt en dan
neerhangt. Om het lijf een breede band, waarvan eene slip neerhangt
en de schaamdeelen bedekt. Hoog 68. — Collectie Scheep
maker.
288. Onbekend beeld [gewoon type). Een vrouwenbeeld, zittende
op een lotuskussen, met achterstuk en vlammende glorie. Gewone
versiering, met uitzondering van het hoofdtooisel, dat van boven
breed en plat is, met helling naar voren, en op het bovenvlak
met eene groote bloem is versierd. De beide handen voor het midden
(onduidelijk). Hoog 77.5. — Collectie Scheepmaker.
289. Id. Staande, op eene eenvoudige steenplaat mét achterstuk
en glorie. Versiering onduidelijk maar schijnbaar gewoon; de oepawita
ontbreekt en om het lijf loopt een breede band met afhangende
slip van voren. De beide handen hangen naast het lichaam neer.
Hoog 48. — Collectie Scheepmaker.
290. Id. Staande op een lo.tuskussen met achterstuk en glorie.
Gewone versiering; het hoofdtóoisel als No. 274. De handen hangen
naast het lijf neer. Hoog 70. — Collectie Scheepmaker.
291. Id. Staande op eene gewone steenplaat als voetstuk, met
achterstuk en geene glorie. Zeer weinig versierd, alleen een band
om het voorhoofd, het haar naar achter gestreken en achter het
hoofd in een zwaren wrong opgebonden. Kort kleedje met een-
voudigen gordel, waarvan de uiteinden voor bijna tot op den grond
afhangen. De rechterhand is eenigszins naar achter gebracht en
houdt iets vast, waaraan men niet kan zien of het een strik van
den gordel, dan wel een afzonderlijk voorwerp is; de linkerhand
is afgebroken. Hoog 53. — Not. 1864 pag. 230. Rawapoeloe
(Soerabaja).
292. . Id. Staande op een gewonen steen als voetstuk, met rug-
gestuk en geene glorie. Boven het voorhoofd een versierde band
en op het hoofd eene platte muts met knop in het midden; het
hoofdhaar hangt achter in zware lokken af. Als versierselen verder
nog halssnoer, arm- en enkelbanden, eenvoudige gordel en broek
.of kort kleedje, dat tusschen debeenenis opgenomen. De rechterhand
met den rug tegen de heup, de wijsvinger naar beneden uit