
den in één lioofdtooisel vereenigd. De band onder de borst en de
enkelringen ontbreken. Hoog 84. — Magelang (Kadoe).
5. Trimoêrti. Staande; in de achterhanden rechts een bidsnoer (7)
met rozet er in, links de vliegenwaaier. De rechtervoorband op de borst
en de linker afgebroken. — Links van het beeld, op een klein voetstuk
, staat eene vaas, waar een lotusknop met een paar bladeren uit-
steekt; aan den rechterkant ziet men een fragment van een dergelijk
voetstuk, waarop waarschijnlijk eene vaas met vuur gestaan heeft: de
zich naar boven kronkelende vlam is nog tegen het achterstuk zichtbaar.
Hoog 109. — Pr. 113. Pekalongan.
■1 > 1 Ril » l r k n ziet dit bidsnoer voor de Ija/cra, de werpschijf van Wishnoe aan, omdat
hij zich heeft laten misleiden door den ringvormigen omtrek en door de rozet, die in
het midden er van is aangebraeht.
Het bidsnoer namelijk wordt vaak voörgesteld alsof de koralen aan een metaaldraad
waren geregen, zoodat het snoer den vorm krijgt van een ring; dit is echter blijkbaar
slechts eene eonventioneele voorstelling, want h. v. bij n j 38, 113 en 114, waar het
duidelijk een buigzaam snoer is, staat het toch als stijf omhoog, in plaats van, zooals de
vorm zou eischen, naar beneden te hangen.
De rozet is een ornament bestaande uit vijf [zes of vier] bloembladen, met een knop in
het midden, dat waarschijnlijk eene ontluikende lotusbloem moet voorstellen en wel een
zinnebeeld zal zijn van lingga en jo n t; dit embleem wordt voornamelijk bij £iwa en zijne
familie aangetroffen en zal hier wellicht moeten beduiden, dat het hoofd ter rechterzijde
als Ciwa moet beschouwd worden, of dat dit eene Trimoêrti-voorstelling van Qiwa is.
Bidsnoeren mét zulk een rozet er in ziet men o. a. ook'bij C’iwa [no. 23] en G-aneca
[no. 184] en bij al deze maatje die rozet geen deel uit van het bidsnoer, maar is alleen
als eene zinnebeeldige'versiering er van te beschouwen/hetgeen duidelijk wordt als men er
op let, hoe die rozet vaak ook op den vliegenwaaier [no. 23, 25 en 26] is aangebracht
Ik geef gaarne toe, dat een bidsnoer, op. deze wijze voorgesteld,veel van zijn eigenaardig
voorkomen heeft verloren, maar die afwijking is uit het bovenstaande volkomen verklaarbaar
en op een tjakra (discus) gelijkt het in geen geval, zooals duidelijk blijkt uit eene
aandachtige beschouwing van dit wapen, dat in onze verzameling alleen door Wishnoe
en Doerga gevoerd wordt.
Briederich heeft verder in zijnen catalogus elk bidsnoer van eenigszins afwijkenden vorm,
ook al ontbreekt de rozet êr in, voor eene tjakra aangezien, maar na de bovenstaande
uiteenzetting zal het niet meer noodig zijn, daarvan telkens melding tc maken.
De eerste persoon der lüudoe-drieëenlieid {trimoêrti), de uiting van liet
hoooste beginsel (Brahma) als schepper van het heelal. In Hindostan wordt
tegenwoordig Brahmft wel vaak bij godsdienstige plechtigheden aangeroepen,
maar' zelden afzonderlijk vereerd. Hier schijnt dit meer het geval geweest
te zijn, daar zijne afbeeldingen niet zeldzaam voorkomen en hij, gelijk
reeds boven op pag. 4 vermeld, o. a. tePrambanan een eigen tempel naast
dien van Qiwa had. . ....
Zittende en staande beelden met vier hoofden, die geheel aan elkaar gelijk,
naar rechts en links, voor en achter gekeerd.en op dezelfde wijze als bij
de Trimoêrti"tot een geheel verbonden zijn. Vier handen, waarin bidsnoer en
vliegenwaaier, 'waterkruik of van boven gevorkte staf, deze laatste alleen
bij °het staande beeld no. L5 en daar nog weggebroken / maar uit vergelijking
met de metalen voorstellingen blijkt, dat die eveneens voorhanden
moet geweest zijn.
In Hindostan vindt men nog als attributen van Brahma een boek (weda),
een boog en een ofterlepel (lustral spoon), welke bij onze beelden met worden
aangetroflen.
Versierselen en kleeding als bovenbeschreven. Lotuskussen als voetstuk,
achterstuk, dat tot aan den hals gaat, en wegens het naar achter gekeerde
hoofd, waarvan het gelaat op dit achterstuk rust, geene glorie. ( 1)
6. Brahma. Zittend op de' schouders eener menschelijke figuur,
op het hoofd waarvan een ganzekop is uitgehouwen en die
daardoor aangeduid wordt als de gans, zijn drager. Deze drager
zit met gekruiste heenen op het lotuskussen, is versierd met polsen
enkelbanden, halssnoer en band onder de borst, maar mist (i)
(i) Niettegenstaande bet volkomen zeker is, dat deze beelden Brabmê voorstellen,
meende ÏRlEnERlCH er wederom Qiwa in te zien. Hij is in deze dwaling vervallen,
omdat hij zich eenmaal in het hoofd gezet had, dat alleen Ciwa op Java was vereerd, en
hij vond een bewijs in het uiteinde van het hoofdtooisel, dat bij iederen kop eindigt m
een soort van knop, zooals trouwens bij de meeste andere beelden, maar welke vier tegenover
elkaar staande knoppen dan vereenigd en gesloten worden door een vijfden knop, en hierin
meende F ried e r ich het symbool van Qiwa, terdingga in de jo n i te zien, hoewel het er
in de meeste gevallen niets op gelijkt. Zelfs voor de duidelijke voorstelling van np. 6
bleef hij blind en pijnigde zich om aan te toonen dat de drager, hoewel duidelijk de gans
^hansa), eene voorstelling van Ciwa’s stier was.