
498. £iwa. Geheel gelijk aan het vorige nummer, behalve dat
ook het lotuskussen van zilver is en de drietand door geen uitsteeksel
aan de dij wordt gesteund. Hoog 11.— Gevonden met no. 497.
499. Id. Staande op een rond lotuskussen met vierkant voetstuk
heide van zilver, terwijl het beeld zelf van goud is; achter
het hoofd eene opengewerkte glorie met vlammenden rand en daarboven
een zonnescherm. In de rechter voorhand een onduidelijk
voorwerp, overigens gelijk aan het vorige nummer, met uitzondering
van het tijgervel om de lendenen. Hoog 16.3. — Gevonden met
no. 497.
500. Id. Gelijk aan het vorige, behalve dat de rechtervoorband
ledig schijnt te zijn. Het beeld is van zilver, voetstuk, kussen
en glorie zijn afgebroken. Hoog 8.— Gevonden met no. 497.
501. ld. Staande op een rond lotuskussen zonder achterstuk of
glorie; gewone versiering, maar even als het hoofdtooisel onduidelijk
door afslijting. Tier armen; in de achterhanden rechts de sporen
van het bidsnoer, links de vliegenwaaier (?); de rechtervoorhand
is naar voren gebracht en half gesloten, de linker houdt de waterkruik.
Hoog 28.
502. Id. Staande, de voeten en het voetstuk ontbreken. Het
beeld is in verscheidene stukken gebroken en zwaar beschadigd.
In het hoofdtooisel de halve maan met doodshoofd, op het voorhoofd
het vertikale oog en eene slang als oepawita; de oogen zijn verzilverd.
De rechterhand ontbreekt en de voorhand is ledig; de lin-
kerachterhand houdt den steel van een weggebroken voorwerp (misschien
den vliegenwaaier) en de voorhand de waterkruik.
504 ( 1) ld. Staande, het voetstuk en de voeten weggebroken,
geene glorie. Slang als oepawita en derde oog (vertikale ovale ver- *(*)
bij anders bij het houwen van den steen door de trilling wellicht ware gesprongen. Bij
een metalen beeld was dit natuurlijk niet noodig, maar blijkbaar heeit hier een beeld
van steen tot voorbeeld gediend.
(*) No. 603 is door verschikkiug uitgevallen.
dieping) in het voorhoofd; in de liukerachterhand de waaier, de
rechter onduidelijk en de voorhanden afgebroken. Het beeld is
zeer afgesleten, zoodat de boven opgenoemde kenmerken alle eenigs-
zins onzeker zijn. Hoog 13.8.
505. Qiwa. Staande op een rond lotuskussen zonder achterstuk of
glorie; beschadigd en afgesleten, maar de slang als oepawita nog voldoende
duidelijk. Yier armen; de achterhanden beide geheel onduidelijk,
de rechtervoorhand afgebroken en de linker, schijnbaar ledig,
naar voren gestrekt. Op het voorhoofd eene staande ovale
verhevenheid als derde oog. Hoog 17.5. — Ik. 63. Djocjokarta.
506. Id. Staande op een rond lotuskussen zonder achterstuk en in
den hals de overblijfselen eener ring als glorie. Komt in houding geheel
overeen met het vorige nummer en is eveneens zeer onduidelijk;
aan de vier armen is alleen in de rechterachterhand het bidsnoer
te herkennen. Hoog 1 2 . 3.
507. Id. Staande op een rond lotuskussen zonder achterstuk,
op den rug zijn twee krammen, waarin eene glorie moet' zijn bevestigd
geweest. Slang als oepawita en halve maan met doodshoofd
in het bijzonder hooge hoofdtooisel, dat in eene langwerpige
knop of punt eindigt. De achterhanden beide onduidelijk, de
rechtervoorhand is afgebroken en de linker ledig naar voren geopend
met de vingers naar beneden. Hoog 23. 8. — IV. 18.
508. Id. Als het vorige nummer, maar van zilver en zeer
duidelijk.. Achter het hoofd een ring als glorie en om de ledenen £
een tijgervel als bij no. 497. In de achterhanden rechts het bidsnoer
en links de vliegenwaaier; de voorhanden ledig vóór het lijf.
In het voorhoofd het derde oog. Hoog 16. 8. — Gevonden met
no. 497.
509. Id. Staande, maar de beenen beneden de knieën weggebroken.
Hoog hoofdtooisel, duidelijk uit haarvlechten bestaande en
7 T T Sr“